donderdag 29 december 2011

Een vreemdeling die vriend wordt

We zijn onderweg van België naar huis. Onderweg tanken we ergens. Net als we weer willen vertrekken, komt er een man op mij af met een karton in zijn hand waar ‘Utrecht’ op staat. Een lifter … en mijn eerste gedachte is: “nee …” Liften of lifters meenemen is niet ongevaarlijk: je ziet immers niet aan iemand of hij of zij te vertrouwen is. Maar wij zitten maar met z’n tweeën in de auto, en ik voel zelf wel dat het ergens zot is om nee te zeggen. Siebe heeft mij langzaam geleerd om minder wantrouwend te zijn. En dus zeg ik ‘ja’, tegen die onbekende bij het tankstation.
Onze lifter blijkt een Brit en onderweg naar vrienden in Utrecht. Hij is gisteren niet meer door iemand meegenomen en heeft een heel koude nacht doorgebracht in een klein tentje. Hij is dus ook veel langer onderweg dan de bedoeling was – en hij is op weg naar een festival dat vandaag begint. Wat voor festival?, wil ik weten. Zijn antwoord verrast mij: een fair-trade en duurzaamheidsfestival. Die wildvreemde lifter en ik: we delen dezelfde idealen. En terwijl we met hoge snelheid over de snelweg razen, ontwikkelt zich een bijzonder gesprek. Het is soms erg zoeken naar de Engelse woorden, en af en toe moeten we ook op de weg letten. Maar we begrijpen elkaar – en we verstaan elkaar.

De toekomst van de wereld, hoe je mensen op een positieve manier kunt enthousiasmeren voor veranderingen ten goede; we zijn het in veel dingen met elkaar eens. Dan komt het gesprek op geloven. Onze lifter is opgegroeid in een behoudende kerk. De dingen bleven zo omdat ze altijd zo geweest waren. Hij was ver van de kerk afgedwaald, en zag er de zin niet meer in. Toevallig ontmoette hij in een nieuwe woonplaats een bijzondere predikant, die heel anders met zijn geloof en dus ook met mensen omging: open en uitnodigend. Door dit contact ging hij weer over dingen nadenken, en hij gaat een heel andere kant van het geloof zien. Namelijk dat, als je werkelijk Jezus wilt volgen, de dingen juist niet bij het oude moeten blijven, maar dat er dan radicale keuzes gemaakt moeten worden. Doen wat Jezus zegt: je vijand liefhebben en je bezit weggeven – dat is revolutionair. 

Het is bijzonder hoe deze man de zere plek weet aan te wijzen in wat het Christendom van Jezus gemaakt heeft. We hebben Jezus ongevaarlijk gemaakt en zijn woorden gepolijst. Dan zijn ze niet meer scherp en prikkelend, en kunnen we elkaar in slaap wiegen. Hoe kan het toch dat de kerken zo laks zijn als het om het klimaat en om duurzaamheid gaat, hoe kan het toch dat de kerken in situaties van onrecht vaak zo ver achterop komen? Ik vind het treurig dat dingen als homofilie nog steeds in veel kerken niet geaccepteerd zijn. Zouden wij Christenen en kerken juist niet voorop moeten lopen, in Jezus’ spoor?



raampje van de kerk van Torhout

In onze auto, verre van klimaat-vriendelijk, beseffen we hoe moeilijk het is om ook werkelijk te doen wat het geloof van ons vraagt. Onze passagier vertelt ons hoe hij jarenlang met een minimum aan bezit leefde, omdat bezit niet belangrijk zou zijn. Maar het tegenstrijdige was, dat het bezit dat je dan nog wél had dés te belangrijker voor je werd. Het is zoeken naar een evenwicht, naar een balans tussen je best doen en toch ook nog kunnen genieten. Het is de kunst om niet steeds de nadruk te leggen op wat er fout gaat, maar om mensen op een positieve manier uit te nodigen om aan een goede toekomst te werken. 


Het is al donker als wij hem op een station afzetten. Van hieruit kan hij naar het festival, en zijn vrienden stappen straks in dezelfde trein. Hoe anders nemen wij afscheid van elkaar: we zijn niet meer vreemden, maar hebben iets kostbaars gedeeld; gesprekken gevoerd over dingen waarin je kwetsbaar bent. We hebben ervaren dat er méér mensen zijn die onze zorgen om de toekomst van de aarde en de mensen delen – en die tegelijkertijd ook op een hoopvolle en positieve manier aan het werk zijn. Deze lifter was niet iemand om bang van te worden, maar juist iemand die ons bemoedigde. 


Terwijl ik dit schrijf denk ik aan het verhaal van de Emmaüsgangers: de vreemdeling die op je pad komt, wordt tot een vriend die je hoop en kracht geeft. Zo wordt dit verhaal ineens werkelijkheid ergens aan een Belgische snelweg, op weg naar Voorthuizen. Het is bijzonder om te beseffen dat Emmaüs symbool staat voor zoveel plaatsen op deze wereld; voor de plek waar naar toe jij op weg bent. En wie weet welke vreemdeling ons pad kruist: het kon wel eens een vriend zijn!


vrijdag 23 december 2011

Woorden op mijn pad

Waar ik ook naar toe ga, ik heb altijd een opschrijfboekje bij me. Op allerlei, soms onverwachtse plekken, zie of hoor ik dingen die ik op wil schrijven: graffiti, een spreuk, de naam van een muziekstuk, of een gebed .. er komt steeds vanalles op mijn pad. Soms is mijn opschrijfboekje na een paar dagen al gevuld met een bonte verzameling van dingen die ik ergens opgeschreven heb omdat ik erover na wil denken of ze wil onthouden. In Zeeland schreef ik in een kerk een gedicht over:


God slaapt in stenen
ademt in planten
droomt in dieren
en ontwaakt in mensen.


Ik denk erover door. Het is mooi dat in heel de schepping Gods aanwezig is: in de onbeweeglijke stenen, in de zwijgende planten en dromend in de dieren. Maar ontwaakt God in mensen? Ik denk aan het vele kwaad dat door mensen gedaan wordt: aan elkaar en aan de natuur. Zélfs in naam van God is veel vreselijks gedaan, en dat gebeurt nóg. 

Aan de andere kant is er het vele mooie dat mensen maken en het goede dat gedaan wordt. Ik zie het goddelijke in de kunst en muziek, in liefde en vriendschap. Anders dan stenen, planten en dieren hebben mensen de mogelijkheid om te kiezen: bewust en gericht. Natuurlijk is die keuze beperkt door onze beperkingen en omstandigheden – maar wij kunnen kiezen of we God in ons laten ontwaken. En als we dat doen, zijn we deel van die schepping en verbonden met de goddelijke kracht die daarin verborgen is. Zou dat dan vervolgens niet maken, dat wij mensen ánders omgaan met de stenen, de aarde, de planten en de dieren?

In Brugge stond iets op een winkelruit, en dat kwam in mijn boekje terecht:


Always be yourself. Life is too short to be someone else.
Wees altijd jezelf. Het leven is te kort om een ander te zijn. 


Het stond op een kledingwinkel. Maar ik vraag me dan af: maakt mode jou tot jezelf? Is mode juist niet wat wij elkaar opleggen? Lange rokken of juist korte, rood of zwart: wat mode is, dragen we. Zijn we daarmee onszelf, of maakt onze kleding juist dat we ons aanpassen aan anderen, dat wij ons conformeren aan de/een groep zodat we vooral niet opvallen? Bij pubers merk je hoe gevoelig dat ligt en hoe moeilijk het is wanneer je anders bent en opvalt. Vaak willen mensen trouwens niet zichzelf zijn, maar liever een ander: beroemd of bekend bijvoorbeeld. Er is een mooi joods verhaal over rabbi Susja:


Rabbi Susja zei: 'In de komende wereld zal mij niet gevraagd worden: 
“ Rabbi Susja, waarom ben je niet als Mozes geweest?” 
Mij zal ook niet gevraagd worden: 
“Rabbi Susja, waarom ben je niet als David geweest?” 
Mij zal gevraagd worden: 
“ Rabbi Susja, waarom ben je niet als Susja geweest?”'

Wat maakt een mens tot zichzelf? Zijn het de omstandigheden waarin je terecht komt? De keuzes die je maakt? Is het je karakter of wat je overkomt? Is het de manier waarop jij in jouw situatie met de dingen omgaat?  Eén ding weet ik zeker: het hangt niet alleen van je kleding af ..... hoewel het soms ook heerlijk is om met je kleding iets van jezelf te laten zien. Zo draag ik zelden zwart en heel graag felle kleuren, om zo zichtbaar te maken dat ik geniet van de veelkleurigheid in onze wereld.


vrijdag 16 december 2011

Hemelse rozen

In Brugge dwaal ik door een winkel vol kant en bijzondere kleden: bloemen en vlinders en hele stadsgezichten in stof geweven. Op een van de kleden vangt een tekst mijn aandacht:

Ehret die Frauen, sie flechten und weben himmlische Rosen ins irdische Leben.
Eer aan de vrouwen, zij vlechten en weven hemelse rozen in het aardse leven.

foto: Auke-Florian Hiemstra
Het is een mooi beeld, met het vlechten en weven. Want bij allebei gebruik je meerdere draden. Naast de dagelijkse, gewone en aardse draden, kun je dus ook met hemelse draden weven. Bij vlechten en weven gaan de draden onder elkaar door, over elkaar heen, liggen ze naast elkaar en draaien ze rond elkaar. En zo komen het aardse en het hemelse elkaar steeds tegen en raken ze met elkaar vervlochten en verweven. In dit samenspel van de aardse en hemelse draden komen die hemelse rozen aan het licht.

Wat zouden die hemelse draden zijn? Liefde misschien, of aandacht, troost, een compliment, een arm om een schouder, een zoen op het hoofd, een lied tegen het donker, een schoot om op te zitten, een vrolijke lach, een luisterend oor, een moedige keuze of een doortastende daad? Hemelse draden heb je denk ik in alle soorten en maten en ze geven rozen in allerlei kleuren.

Maar toch is er iets in deze spreuk wat naar mijn gevoel niet klopt. Want het mogen dan wel vrouwen zijn die in de geschiedenis de meeste ervaring hebben met vlechten en weven, maar dat is toch zeker niet alleen aan vrouwen voorbehouden?  En in de overdrachtelijke zin mag het al zeker voor ieder mens gelden; man én vrouw. Het aardse én het hemelse met elkaar verweven en vervlechten: wij állen worden uitgenodigd om daaraan bij te dragen.  

Met de spreuk in mijn opschrijfboekje en een hoofd vol gedachten ga ik de winkel weer uit. Wie weet welke rozen er in het weefwerk van deze dag zullen verschijnen! 


donderdag 8 december 2011

De achterkant van het mooie kant

Op ons uitstapje naar België gaan we een dagje naar Brugge. Het is een wondermooi stadje en op deze zonnige dag vol vrolijkheid en vol mensen. We lopen langs prachtige gevels, mooie bruggen, torens en Maria beelden. Koetsen ratelen voorbij, de paardenhoeven klikklakken op de kinderkopjes. We eten onze broodjes op een bankje en wafels op een terrasje. We lopen kerken binnen en musea.

Het museum voor Volkskunst in een oud hofje gehuisvest. We verbazen ons over de beroepen die vroeger algemeen waren en nu niet meer bestaan; al die oude ambachten die nagenoeg verdwenen zijn. Wat is de wereld eigenlijk in korte tijd enorm veranderd. In het museum lijkt veel armoedig en van ‘gewone’ mensen afkomstig: aardewerk, hout, blik … Maar dan lezen we een tekst over volkskunst: “In musea worden alleen duurzame en kostbare voorwerpen geëxposeerd van de burgerij – en de nalatenschap van het volk wordt niet bewaard.” Zo besef je ineens, dat wat je hier ziet toch niet van de allerarmsten geweest is. De meeste mensen waren zo arm, dat zij niets nagelaten hebben. Ze hadden nauwelijks bezittingen, en wat ze hadden was dusdanig opgebruikt, dat het de tand des tijds niet heeft kunnen doorstaan.

Oude kantklosjes uit Brugge
Boven in het museum is het beroemde Brugse kant tentoongesteld. Zó fijn en kunstig, zó mooi gemaakt … maar dan blijkt al dat moois ook een heel andere kant te hebben. Want we lezen over Sophie uit 1890, kantwerktster te Brugge. Ze was 28 jaar, had vier kinderen en werkte van ’s morgens vijf tot ’s avonds acht aan haar kantkussen. Daarmee verdiende ze 75 centimes – terwijl haar man, die fabrieksarbeider was op een dag twee hele francs verdiende.

Kantklosters ruïneerden hun gezondheid, hele dagen gebogen over hun kantkussen. Kinderen van vijf gingen naar “kantscholen”; het klinkt als onderwijs, maar was kinderarbeid. En al deze arme Brugse kantklosters maakten kostbare, dure kant – waar de rijken hun kragen en mutsen mee versierden en mee pronkten. Ze staan op grote dure schilderijen, gehuld in wolken kant. Zelf konden deze arme vrouwen die dat kostbaars maakten, zich nooit iets van kant permitteren, en zij leefden voordurend onder het bestaansminimum. Ik ben er stil van. Nooit eerder heb ik zo naar dat sprookjesachtige kant gekeken. Ik vind het ineens onbegrijpelijk dat mensen dat kant wilden dragen, dat het besef van  hoe het gemaakt werd hen niet weerhield. Dit kant van hun grote kragen en aan hun mutsen siert hen niet, maar is levensgroot teken van gedaan en getolereerd onrecht.


Naast de foto van Sophie uit 1890 hangt een foto van Rumana uit 2009. Ze is 23 jaar en woont in Dhaka in Bangladesh. Ze werkt van ’s morgens acht tot ’s avonds tien en maakt soms wel 152 overuren per maand. Ondanks dat verdient ze met moeite 55 euro in de maand. Maar dat is niet genoeg om samen met haar dochtertje een eenvoudig leven te leiden. Net als Sophie van toen, heeft ze nauwelijks genoeg en zeker geen gezond eten en woont ze in een krot.


Rumana klost geen kant voor de rijken. Maar ze naait mijn jeans en mijn t-shirts. Ten hemel schreiend! Ook zij kan nooit de broeken dragen die ze zelf naait: daar is ze veel te arm voor. Wat komt het onrecht dan ineens dichtbij! Er komt een zin bij mij boven, gisteren uitgesproken door de priester in Torhout: “Jezus’ klacht tegen het onrecht maakt ons onrustig.” Wanneer wij later de stad weer ingaan, vallen de vele, vele kledingzaken mij ánders op dan eerst: zóveel onrecht, nog stééds. Maken al die kleren ons mooi? Of hullen wij ons ook in tekens van levensgroot onrecht?


vrijdag 2 december 2011

Vonk van God

We hebben een reisje gekregen voor ons 25-jarig huwelijksfeest. En zo rijden we op een stralende dag naar België. We zijn nog maar net de grens over en het voelt al als buitenland. Onbekende plaatsnamen staan op de borden: Zedelgem, Zwevezele, industriegebied Waggelwater. Huizen zien er anders uit- luiken en gordijnen dicht- en er lopen elektriciteitsdraden aan palen langs de weg. Het Vlaams is toch echt anders dan Nederlands: alleen de tongval al. Je moet echt goed luisteren om het te begrijpen. Dat verbaast me.

We logeren in een klein hotel in een oude watermolen. Achter het hotel hoor je het water en binnen zie je de molen: robuuste installaties van dikke balken en ingenieuze houtverbindingen. Maar binnen heerst rust en stilte: de molen maalt niet meer.


’s Avonds gaan we in Torhout Vlaamse friet eten. We dwalen wat door de straten, bewonderen de mooie kerktoren in het late zonlicht. We zien ineens dat de deur openstaat. De klokken beginnen te luiden – en dat heeft altijd een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij.


kerktoren van Torhout in de avondzon
We stappen de kerk in. Overal staan kaarsjes te branden. Er staat een bijzonder modern beeld. Bij het doopvont blijf ik even staan kijken naar de stenen met de namen van de dopelingen. Daarnaast is een kapel, de kapel van troost. Bij de ingang staat:

Welkom, jij die hier binnenkomt
wie je ook bent
jij met je eigen aarde, je slagen en falen, je zoeken en weer vinden
je kleine geluk, je verborgen verdriet:

Troost kan je jezelf niet geven,
je krijgt het altijd van een ander!

Dat deze plek voor jou ademruimte, stilte mag zijn voor je ziel,
dat je troost mag vinden,
een schoot van ontferming en omarming

Dan zie ik mensen er naar binnen gaan en ook komt er een priester aanlopen: er is een viering. En zo zitten wij even later in de kring. De kapel bestaat uit een grote cirkel van banken rond een eenvoudig en klein altaar, waarachter een beeld van twee mensen te zien is, waarbij de ene mens troostend zijn arm om de andere mens legt.


De kring is op deze avond klein, en ik ben veruit de jongste. We gaan staan als de anderen staan en zitten als zij gaan zitten. Sommige responsies kennen we niet, andere kunnen we meezeggen. Dan blijkt het een echte mis te zijn, en tot mijn verrassing zie ik dat de beker voor de wijn en de schaal voor de hosties uit de pottenbakkerij van Taizé komen. We mogen elkaar de vrede van Christus wensen. Ik geef enkele mensen een hand. Wie verder weg staat, steekt de hand op en zwaait naar ons. Ineens voel ik mij thuis in deze kring vol onbekenden.


Vanmorgen had ik nog nooit van Torhout gehoord, en nu zit ik hier en voel de verbondenheid met mensen die ik voor het eerst zie. Als de viering afgelopen is, bedanken zij ons voor onze komst. En zo komen we dit stadje ánders uit dan we erin gekomen zijn: met een vrolijk vonkje van die Geest van God die mensen verbindt, over landsgrenzen en kerkgrenzen heen.

vrijdag 25 november 2011

Geen woorden, maar daden!

Met mijn zoon stap ik op de trein naar Amsterdam. Daar ligt het Nieuwe schip van Greenpeace: de Rainbow Warrior. Het is speciaal gebouwd om actie mee te kunnen voeren en ligt nu gloednieuw te wachten op zijn eerste vaart. Feestelijk wordt het gereedkomen van dit nieuwe schip gevierd met een festival en rondleidingen voor donateurs. Want door hen is de nieuwe Rainbow Warrior bekostigd: allemaal mensen die Greenpeace steunen en zo de aarde een stem geven. Onze zoon heeft zich opgegeven als vrijwilliger en mag een paar dagen rondleidingen verzorgen.


scheepsklok van de nieuwe Rainbow Warrior
fotografie: Auke-Florian Hiemstra

Hij komt na de eerste dag helemaal enthousiast thuis. Het is onder andere de sfeer van die dag die hem zo aanspreekt: hij noemt het een positieve sfeer van mensen met idealen. Hij vergelijkt het met de sfeer van het klooster van Taizé, waar hij ook die positieve energie ervaart. Het is voor iemand met grote zorgen om milieu en klimaat goed om te ervaren dat anderen die zorgen delen. En dat zij dezelfde vastbeslotenheid hebben om NIET bij de pakken neer te zitten, maar iets te doen. Onze zoon heeft die zorgen en dat verantwoordelijkheidsgevoel. Dat is niet altijd makkelijk, want dat wordt niet door iedereen begrepen.

Veel mensen steken hun kop in het zand of schuiven het klimaatsprobleem voor zich uit. ‘Het zal onze tijd wel duren’ of ‘het zal wel wat meevallen.’ – zo makkelijk kun je elkaar in slaap sussen. Vaak wordt er, ook in de politiek, liever voor het eigenbelang op korte termijn gekozen. De lange termijn en het belang van onze kinderen en van mensen in andere landen in werelddelen worden gemakshalve even vergeten. Ik zie hoe het mijn zoon boos en wanhopig maakt. 

We dwalen rond op de ‘green market’ bij de Rainbow Warrior. We zien films over Greenpeace-acties en we eten biologische, vegetarische lekkernijen. Hier zijn mensen die zich bewust zijn van de ernst van de situatie voor onze aarde. Hier zijn mensen die zich verantwoordelijk voelen, die tijd, energie en geld willen steken in het zoeken naar oplossingen. Ik verbaas me er vaak over, dat er in de kerken nog zo weinig aandacht is voor het milieu, voor klimaatverandering en voor het denken over onze levensstijl.

Het nieuwe schip van Greenpeace,
foto van www.yachtforums.com
Mijn zoon is niet zo’n kerkganger. Maar hij is een mens vol passie. Hij beseft de enorme waarde van de natuur, de wonderen en mogelijkheden die de natuur herbergt. Hij weet, dat wij er deel van uitmaken; onlosmakelijk zijn we ermee verbonden. Hij kan niet toekijken hoe wij de wereld naar de knoppen helpen. En zo gaat hij op deze zaterdagen naar Amsterdam om een steentje bij te dragen. Zo eet hij vegetarisch, omdat dat de aarde en het klimaat het minst belast. Geen woorden, maar daden, en ik denk aan de bijbelse profeten. Elke tijd heeft profeten nodig. Onze tijd zeker óók. Op de site van Greenpeace staat:

‘Onze aarde is in gevaar en heeft jouw hulp nodig! 
Kom nu in actie en help het tij te keren. 
Want het is nog niet te laat.’

Onze aarde: dat impliceert dat het van ons samen is. Maar meer nog: de aarde is niet van ons, maar we hebben hem te leen.

Wij hebben de aarde niet als een kostbare erfenis in beheer
maar wij hebben haar van onze kinderen te leen.

Dat besef mag ons niet zozeer tot woorden, maar vooral tot daden brengen. En wat is er dan nog veel te doen!

donderdag 17 november 2011

Rijk thuiskomen

Als je mijn weblog leest, lijkt het wel of ik altijd onderweg ben, alleen maar uitstapjes maak. Natuurlijk is dat niet zo; ik poets mijn wc, ik schrijf preken, ik geef catechese en ik overhoor Frans. Mijn werk is thuis – als huisvrouw, als moeder – maar ook als predikant: we zijn veel in onze werkkamers,  ook op niet-kantooruren.

Thuis is er altijd werk om je heen en vaak is er telefoon, zijn er mensen aan de deur of zijn er huisgenoten die iets van je willen. Het is soms erg zoeken naar rust en tijd … het is soms een hele kunst om aandachtig te leven, en niet terwijl je het ene doet, alweer aan het volgende of daaropvolgende te denken. Je wordt vaak meegesleept door die stroom van al die dingen die moeten. En het gevaar is, dat je in een kringetje rond gaat draaien.

Het is de kunst om dan uit dat kringetje te breken. Wandelen helpt, en sporten. Op fiets in de sportschool heb ik het druk met ‘overleven’ en al mijn andere gedachten komen tot rust. Zo kan het gebeuren dat een preek die maar niet wil lukken ineens op die fiets ontstaat: de druk is eraf, er is ruimte voor nieuwe gedachten. Al wandelend kun je ineens een idee krijgen dat je achter je bureau niet gekregen had. De beweging, de frisse lucht; het laat de geest waaien. 

Momenteel lees ik “Windstilte van de ziel’ door filosofe Joke Hermsen. Het is een soort dagboekje waarin de schrijfster haar ervaringen en mijmeringen een zomer lang bijhoudt, en wel rond het thema: de verhouding tussen tijd en ziel. Zij is die zomer niet thuis, maar in de Franse Bourgogne. Ze schrijft:

“Reizen, en dus het vertrekken van daar waar je gewend bent te zijn, is op zich al een filosofische houding aannemen, meende de zestiende-eeuwse denker, schrijver én fervente reiziger Michel de Montaigne. Zodra hij de deur achter zich dicht trok en op pad ging, liet hij zijn vaste overtuigingen en dagelijkse sores thuis achter.” “Denken richt zich volgens Montaigne niet op dat wat reeds gedacht is, maar juist op datgene wat nog niet onder woorden gebracht is. Daarom zou elke filosoof – en waarschijnlijk ook elke schrijver en kunstenaar – een reiziger moeten zijn, meende hij, omdat het ongezegde waarnaar zij op weg zijn hen met name te binnen kan vallen als ze hun vertrouwde domein verlaten. Het vreemde van een nieuwe omgeving schiet gaten in onze vaste denkpatronen. Het laat een frisse wind door onze hoofde en vastgeroeste denkbeelden waaien”.

Zomaar op mijn pad gekomen:
een bijzondere deur in Arnhem.

Thuis zijn de dingen zoals je ze gewend bent, en daardoor zie je ze vaak niet. Maar op reis zijn de dingen anders – en daardoor vallen ze je op. Het gekke is dat de dingen die jij in vreemde oorden ziet, ook gewoon in je eigen woonplaats te zien zijn. Maar dan, gek genoeg, niet door jou. Maar wel door anderen, die normaal in de vreemde oorden wonen. Veel dingen waar je thuis aan voorbij kijkt, loopt en leeft, trekken elders je aandacht.

Bovendien is er een andere ervaring van tijd: thuis is de dag opgedeeld in allerlei verplichtingen en afspraken. Maar wanneer je van huis bent en je agenda en je werk achter je laat, is er een heel ander gevoel van tijd. Tot het moment dat ik in de trein zit – en er tegen heb moeten werken om hem te halen- zit ik vol stress en dingen die ik nog moet. Maar op het moment dat de trein wegrijdt, laat ik alles op het perron achter. De dag is van mij … uitgestrekt ligt hij voor me. Joke Hermsen noemt het het verschil tussen de kloktijd en de innerlijke tijd. Deze laatste heeft een mens nodig om tot creativiteit te komen. Gewoon rustig wachten op de trein en niets doen, of in een museum een poosje bij een schilderij gaan zitten .. nu nog niet te weten wat je over vijf minuten zult doen, het is een verademing. Het helpt je om te ‘aarden’ en gek genoeg ben je dan juist ontvankelijker voor het ‘hemelse’. Het onbekende brengt tot verwondering en tot dankbaarheid.

Er is een verhaal van een monnik die droomt dat er een schat te vinden is onder een brug in een vreemde stad. Hij gaat er op af, maar vindt onder die brug niets. Wel is er een zwerver, die moet lachen om zijn verhaal. Want: híj heeft vannacht gedroomd dat er een schat zou liggen in de kloostercel van een monnik in een vreemde stad. Zo gaat de monnik terug, en vindt zijn schat: gewoon thuis, in zijn eigen cel. En zo kan een mens dus met andere ogen kijken naar zijn eigen leven, als hij even een stap opzij gedaan heeft, even van het gewone pad afgestapt is. Zo kom je altijd rijk thuis.

donderdag 10 november 2011

Een huis voor bezinning en bezieling

Bij de doopsgezinde gemeente van Leeuwarden wordt een stiltecentrum, een “huis voor bezinning en bezieling” geopend. Mijn schoonzus, die daar predikant is, heeft de aanzet ertoe gegeven en het is door velen opgepakt. Mijn dochter en ik gaan naar de opening. Het wordt omlijst met muziek en lezingen, o.a. door Leo Fijen.

Het stiltecentrum is bedoeld als een venster naar de wereld, als een brug van de gemeente naar de wereld én van de wereld naar de gemeente. De kerk staat midden in de stad, aan de Wirdumerdijk, tussen de winkels. Het zal als stiltecentrum gebruikt worden, om even binnen te lopen en even tot rust te komen. En er zullen activiteiten plaatsvinden zoals meditatief mandala-tekenen.

Leo Fijen gebruikt in zijn lezing het beeld van een huis, als een metafoor. Zoals deze gemeente nu een huis van bezinning en bezieling heeft, zo zou ieder mens een dergelijke plek moeten hebben. En dan niet alleen concreet, maar ook in overdrachtelijke zin. Leo Fijen noemt verschillende aspecten van dit huis: de vloer, de hal, de keuken, de tuin en de kelder. Hij noemt elementen als stilte, wachten, met aandacht leven, omgaan met tijd, afstand nemen en leegte als elementen die in dit huis te vinden zijn. Ik vind het een inspirerend beeld, net nu ik met het thema ‘huis’ bezig ben.

in de 'Oergong', het stiltecentrum in Leeuwarden
Na de lezingen nemen we een kijkje in de stilteruimte. Het ademt warmte en geborgenheid. Het is met aandacht en liefde ingericht, en dat straalt uit. Het is goed dat er zulke plaatsen zijn, juist ook midden in de stad, midden in alle lawaai en drukte.

Op de terugreis, in de trein, werkt de gelijkenis uit de lezing van Leo Fijen door, en vul ik het huis van bezieling op mijn eigen manier in:


De vloer, dat is iets wezenlijks: het draagt je, het geeft je grond onder de voeten, het is de basis. Wat draagt mij? Stilte, geborgenheid, muziek? Het lied dat we na de opening gezongen hebben zingt de hele verdere dag in mij door. Zo’n lied is een vloertegel in mijn spirituele huis:


Vrede wens ik je toe, Liefde wens ik je toe
Moge God je behoeden, leef met zijn liefde, Vrede wens ik je toe
Zegen wens ik je toe, Aandacht wens ik je toe,
Dat er mensen zijn met wie je kunt delen, Zegen wens ik je toe.

(een lied uit Iona, uit de bundel: 'Opstaan')

De hal; daar is de deur. Daar kom je binnen, daar ga je naar buiten. Het symboliseert voor mij de openheid en de verwachting. De deur moet goed open kunnen: het huis mag gastvrij zijn. Maar aan de andere kant moet de deur ook soms dicht blijven: je hebt ook rust nodig, tijd voor jezelf, alleen maar je eigen ademhaling en het kloppen van je eigen hart.

De keuken is de plek voor ontmoeting. Daar stoomt de bron en daar is de warmte van het vuur. Er wordt gedeeld, er is een luisterend oor, je kunt er lachen én huilen. Ik heb dat nodig, die ontmoeting, en daar waar ik in mijn eentje niet weet hoe het verder moet, zijn het juist anderen die mij ineens weer vooruit helpen. 

De tuin wisselt met de seizoenen. Daar ervaar je het zaaien, het groeien en bloeien. In de natuur leer je geduld, besef je hoe dingen tijd nodig hebben om te kiemen en te rijpen. Daar leer je ook dat dingen aandacht nodig hebben; de planten hebben water nodig, zonlicht en voeding en er moet gewied worden om ze ruimte te geven. De tuin leert ons leven met aandacht.


De kelder van het huis: dat is de plek waar van oudsher de voorraad te vinden was. Daar bewaarde je alles wat aan bederf onderhevig was. De kelder was een soort schatkamer, vol kostbaarheden. Maar tegenwoordig heeft een kelder veelal een andere functie gekregen: daar stapelen de dingen zich op waar je geen raad mee weet, het is de plek van de spinnewebben en de donkere dingen in je leven. Af en toe moet die dingen onder ogen zien, en er opruimen. Leven met een kelder vol ballast is zwaar en drukt terneer. En het kwaad wat aan het licht gebracht wordt, verliest zijn kracht, en het donker wat aan het licht getild wordt, wordt minder donker.


Tenslotte moet er ruimte zijn in het spirituele huis: voor jou, voor de ander en de Ander, voor nieuwe gedachten en voor de Geest. Onze levens zijn vaak te vol, te druk. Dan zit alles potdicht en kan er niets nieuws binnenkomen. Het is de kunst om niet alles vol te zetten en dicht te timmeren in ons leven.


Ik droom wel eens van een huis met expositieruimte, plaats voor het geven van workshops op het gebied van spiritualiteit en een stilteruimte. Maar voorlopig mag ik allereerst werken aan dat spirituele huis in mijn eigen leven. Want dat is de basis, het fundament: vrede, liefde, aandacht en zegen. 

donderdag 3 november 2011

Davita's harp

Ons huis heeft ook een naam, en we nemen het naambord steeds weer mee en schroeven het op de volgende pastorie: “Davita’s harp”. Het is de titel van een boek van Chaim Potok, een joodse schrijver. Het boek kwam uit in het jaar dat wij trouwden en wij werden beiden door het boek geraakt. Onze kinderen lezen het boek nu voor hun boekenlijst Engels, en zij kijken dan met andere ogen naar de deurharp die aan onze voordeur hangt.

Het boek vertelt het verhaal van Ilana Davita, een gevoelig en intelligent kind, dat opgroeit in de jaren dertig in Amerika. De ouders van Davita komen uit verschillende milieus (het joodse en het christelijke), maar vinden elkaar in een gezamenlijke toewijding aan het communisme. Davita ziet dat de idealen van haar ouders hard worden afgestraft. Ze moet voor zichzelf gaan uitmaken wat ze wel en niet wil en waarin ze wil geloven.

Ondanks alle angst en pijn slaagt Davita erin iets met zich mee te dragen dat haar innerlijk verwarmt: 'de goede muziek van de wereld', de zachte tonen van een harp die aan de deur hing van de huizen waar ze met haar ouders  woonde. Davita is de vrouwelijke vorm van de naam David – die ook vaak met een harp afgebeeld wordt en die genoemd wordt als schrijver van vele psalmen.

Door het hele boek klinkt de deurharp – als er bijeenkomsten zijn in het huis van Ilana Davita’s ouders, als iemand van het gezin thuiskwam of wegging …
Achter me speelde de deurharp zijn zachte melodie”, “Ik lag in mijn bed te luisteren naar het zachte geluid van de deurharp”, “De harp zong lieflijk in de stille gang.”….

Ze vertelt iemand wat een deurharp is :
 “Een deurharp maakt muziek als je de deur open of dicht doet. Het geeft je een goed gevoel. Zo lang ik me kan heugen heeft er een deurharp aan onze voordeur gehangen. Hij had de vorm van een peer en was gemaakt van wit walnotenhout. Vier esdoornhouten bolletjes hingen aan vier stukken vislijn . Ze lagen tegen vier strakke horizontale snaren. We bevestigden de harp aan de binnenzijde van de voordeur, en als we de deur open of dicht deden, vielen de bolletjes tegen de snaren en hoorden we ting tong tang, toeng ting tang – de zachtste en lieflijkste tonen die men zich kan voorstellen. Gedurende mijn kinderjaren hing de deurharp in elk appartement waarin we woonden.”

Ilana Davita heeft een onzekere jeugd. Ze krijgt heel vroeg dingen te horen die ze niet snapt (burgeroorlog in Spanje, communisme, fascisme) maar die grote indruk op haar maken en haar bang maken. De deurharp  en zijn muziek geven haar een soort houvast. De deurharp staat symbool voor geborgenheid en vertrouwen. In het boek speelt Davita’s fantasie ook een grote rol. Daarin komen er twee vogeltjes in de deurharp nestelen. De deurharp maakt “de allerzoetste muziek, zwakjes als op de wind geboren, en als raar gefladder als van een vogel die ontwaakt en zijn vleugels schudt”. Zo staat de deurharp ook voor hoop, die klein is en soms bijna niet te zien, maar die zacht fladdert en lééft.

Enkele jaren na ons trouwen, met een klein meisje in de kinderwagen, vonden we in Middelburg bij een joods winkeltje ineens ‘Davita’s harp”, gemaakt in Jeruzalem. Er zijn twee vogeltjes in uitgesneden en er is een psalmtekst op geschilderd: “Vrede zij binnen uw muur, rust in uw burchten” (psalm 122: 7).

Die deurharp heeft inmiddels in heel wat huizen gehangen. We hopen dat de muziek van de deurharp een gevoel van geborgenheid, van vertrouwen en hoop teweeg mag brengen. Dat ieder mens af en toe zulke muziek mag horen: zoet, troostend en hoopgevend, als van een vogel die ontwaakt.

woensdag 2 november 2011

Home sweet home

Soms loopt je dag heel anders dan je bij het opstaan denkt. Zo was het vandaag: ineens moest ik onze zoon naar school brengen, waar hij een schoolexamen moest doen, en ik moest in Ede wachten tot hij klaar zou zijn. Het was prachtig weer, en hoewel ik gauw wat om te lezen in een tas gedaan had, besluit ik op de bonnefooi te gaan lopen. Ik ken Ede eigenlijk niet en heb dus geen doel. Bij elke kruising kijk ik alle richtingen uit, en besluit dan welke kant ik op zal gaan. Soms langs een fietspad dwars door verschillende woonwijken, dan langs het spoor of door een straat met mooie oude huizen.

Het is leuk om te kijken hoe mensen hun huis en hun tuin inrichten. Soms met grote zorg en veel precisie, soms heel los of zelfs onverschillig. Er zijn huizen met allemaal gesloten gordijnen; alles dicht, en andere zijn heel open en uitnodigend. Sommige zijn strak in stijl, andere creatief en rommelig. In veel tuinen zijn mensen aan het werk. Anderen wonen in een flat en zitten op hun balkon te eten. Ook balkons kun je heel verschillend inrichten. Sommigen hebben er een grote schotelantenne staan, anderen bakken met planten en op een balkon hangt een kleurige hangmat. Er zijn huizen bij met camera’s en stikkers: dit huis is beveiligd. Bij andere huizen staat de deur open. 


Binnenkort houd ik een meditatieve avond over het thema ‘huis-thuis,’ en al lopend denk ik daar over na. Wat maakt dat je je ergens thuis voelt? Wat maakt een huis tot een thuis? Ik zie huizen waar ik op het eerste gezicht niet zou willen wonen. Maar er zijn ook huizen met een heel andere uitstraling, waarvan ik denk dat ze bij mij zouden passen. Aan de andere kant heb ik geleerd dat een huis datje op het eerste gezicht niet zou kiezen, toch je thuis kan worden. Zo hebben wij in allerlei pastorieën gewoond, en dat huis hoort gewoon bij de baan. Elk huis had wel nadelen: het ene aan een drukke weg, het andere heel donker, of veel te groot of juist te klein. Maar elke pastorie is echt ons thuis geworden. Je neemt je eigen sfeer mee, en vooral: waar de mensen zijn die bij je horen, en waar je je veilig en geborgen kunt voelen, daar ben je thuis.


Marinus van den Berg heeft het mooi verwoord in zijn gedicht “Thuis”(fragment):

Waar liefde is en zorg om elkaar,
daar is het goed wonen.

Waar gehuild kan worden en gelachen,
daar kunnen mensen leven.

Waar niets verborgen hoeft te worden,
daar kan een mens geborgen zijn.

Waar verdriet en pijn worden gedeeld,
daar worden mensen een thuis voor elkaar.

Sommige huizen hebben namen. Ik loop langs een huis dat ‘de kleine vogel’ heet. De tuin is groen en levendig en ik kan me voorstellen dat een kleine vogel zich er thuis zal voelen. Ik vind het een leuke naam en een leuk huis … alleen al omdat ik zo van vogels houd. Wat is het verhaal van die naam? Ik zou wel willen weten hoe mensen tot zo’n naam gekomen zijn.

foto: Auke-Florian Hiemstra
Ik loop langs dahlia’s en teunisbloemen – de laatste van dit seizoen-,  langs struiken vol knalrode besjes en heesters in mooie herfstkleuren. Ik vind een bijzonder laantje onder beuken- en eikenbomen: het zwarte laantje. De bladeren kleuren oranje en geel, en in het zonlicht is het warm en vrolijk. Ik maak een praatje onder de bomen en geniet van dat contact. Zo kun je met een wildvreemde ineens iets delen. Tegen de tijd dat het examen van mijn zoon afgelopen is, ben ik terug bij zijn school. Al lopend is Ede een beetje “thuis” geworden, zijn mijn benen lekker moe, mijn hoofd lekker fris en heb ik even heel andere gedachten en nieuwe inspiratie gekregen. Gelukkig heb ik mijn boeken in de tas gelaten!

dinsdag 25 oktober 2011

Over standbeelden en dankbaarheid

Vandaag hebben we een afspraak in Den Haag. We lopen tussen de buien door dwars door de stad. Indrukwekkende gebouwen, ambassades van allerlei landen, hoge torens en beroemde namen… er is veel te zien. Wat mij vandaag opvalt, zijn de standbeelden. Groots en imposant zijn ze, mensen in brons en steen vereeuwigd, en ik lees wat erbij geschreven staat. Sommige namen ken ik, ander niet. Op meerdere standbeelden komt in de tekst het woord “dankbaarheid” voor. Zo is het beeld voor Willem I geplaatst door ‘een dankbaar volk’.

Een beetje verbaasd lees ik dit. Mijn eerste gedachte is, dat het volk van nu niet meer zo dankbaar is. En dat terwijl er zo veel méér is om dankbaar voor te zijn. Want ondanks alle misstanden en onrecht, ook in onze tijd, hebben we toch ook ongekend veel welvaart en vrijheid. Ik denk vaak dat we veel te weinig beseffen hoe goed wij het hebben. Hoe anders was het nog maar kort geleden voor onze voorouders, en hoe anders is het in grote delen van de wereld nu nog.


Tegelijkertijd vraag ik me af: waren mensen toen dankbaarder? Of waren ze vooral afhankelijk? Was het opgelegde dankbaarheid? Voelden mensen dat écht, of was het wat je geleerd werd? Er is niets vreselijkers dan dankbaar móeten zijn. Dankbaarheid die niet van binnenuit komt, is niet wat het lijkt. Nog niet zo lang geleden moesten weeskinderen dankbaar zijn dat ze in een weeshuis verzorgd werden, en arme mensen moesten dankbaar zijn omdat ze door de diaconie geholpen werden. Maar het was dankbaarheid van boven naar beneden en het maakte mensen afhankelijk en onvrij.


Een andere vraag is: waarin uit dankbaarheid zich? In standbeelden? Ik wantrouw machthebbers die zichzelf laten vereeuwigen. Aan de andere kant zijn standbeelden een hulpmiddel om niet te vergeten: mensen die goed deden, gebeurtenissen die ingrijpend waren. Ik denk aan beelden in de stad Deventer: Albert Schweitzer, zijn grote gestalte op de Brink en de wachtende moeder op het oude kerkhof bij de Lebuïnuskerk, herinnering aan de mannen die als soldaat in Nederlands-Indië sneuvelden. Bij het Schweitzer standbeeld is er de dankbaarheid over een mens die zoveel gegeven en betekend heeft voor alle leven dat leven wil. En bij die radeloze vrouw is er allereerst medeleven met al die mensen die getroffen zijn door die immense wanhoop en pijn.

beeld van Albert Schweitzer, Brink Deventer, foto: Wikipedia
Het is goed dat er standbeelden zijn, om niet te vergeten, om compassie te oefenen. En ook om te beseffen dat je dankbaar mag zijn. Maar het mag niet verward worden met macht. En vooral: échte dankbaarheid laat zich niet in steen of brons vangen, maar zij wil doorgegeven worden. En dan niet als een gestold gevoel, maar als een levende kracht om anderen óók dat te geven waar jij dankbaar voor bent. 

Dankbaarheid is zo niet een eindpunt, maar een beginpunt. Het mag het begin en de motor worden van hoe wij op onze beurt met dingen en met elkaar omgaan. Een gedicht van Henk Eisma over het standbeeld van Schweitzer eindigt als volgt:



in huiskamers, kleine zalen
bij kaarslicht, wijn en brood
woont zijn geloof in mensen:
levende
kathedralen,
denkende
harten

liefdevolle kleine ramen
glas in lood.

Het goede wordt uiteindelijk niet in standbeelden bewaard, maar levend gehouden én doorgegeven.

vrijdag 14 oktober 2011

Reis door heden en verleden

Met een vriendin samen ga ik naar Utrecht. We willen bijpraten en inspiratie opdoen. Zij heeft dit uitstapje voor ons bedacht en een museum uitgekozen dat wij beiden niet kennen: het Centraal Museum. Het is gehuisvest in een oud klooster en in oude militaire paardenstallen. Alleen deze gebouwen al scheppen een bijzondere sfeer. Bovendien is er een mooi samenspel van moderne architectuur met deze oude gebouwen.

We maken een reis door  verleden en heden. Er zijn zeventiende-eeuwse schilderijen. Mooie stillevens met bloemen en vlinders, vol zorg en heel fijntjes geschilderd. Ik een van de zalen hangt een schilderij van Roelant Savery: een paard, een schimmel. Groot en opvallend staat het midden op het doek. Het paard kijkt mij aan en ik stap dichterbij. In al het glanzende zwart om het witte paard heen, vallen mij andere dieren op, verstopt in de hoeken van het schilderij: een aapje en een hok. En dan als ik valkbij ben, zie ik nog veel meer: uit het zwart vliegen ineens prachtig gekleurde vogels op. Het is wonderlijk hoeveel méér er te zien is dan op het eerste gezicht. Het diepe donker komt tot leven, en herbergt allemaal leven. Zou dat op allerlei momenten in ons leven ook niet zo zijn, dat er veel meer te zien is dan we denken en dat het donker toch vol kleur en leven is?

Boven is er een zaal met moderne ontwerpen voor een gedenkmunt voor het Wereld Natuurfonds. Je realiseert je normaal niet dat dat zo’n lange weg is: van ontwerp naar iets concreets, al is het maar zo klein. In het midden van een van de zalen staat een vaas met bloemen. Alle knoppen zijn eruit geknipt en liggen op de vloer. Hier geen lekkere bloemengeur meer, maar de geur van vergankelijkheid. Dit is niet mooi, maar wel indrukwekkend.

poppenhuis van Petronella de la Court

In een andere zaal stuiten we op een oud poppenhuis. Het was van Petronella de la Court, ook uit de zeventiende eeuw. Het was niet bedoeld om mee te spelen, en het was ook niet van een kind, maar van een volwassen vrouw. Dit was haar project, haar hobby: een huis als het hare te laten maken, maar dan in miniatuur uitvoering. 


Het hele huis is op schaal en elk meubel, voorwerp en popje is een kunstwerk op zich. Met een zaklantarentje mogen we in de kamers schijnen en we ontdekken steeds wat nieuws. Er is mini-servies, er zijn echte schilderijtjes, er zijn kasten met versieringen van ingelegd hout en poppen, gekleed volgens de laatste mode. Er is een muziekkamer, een slaapkamer, een keuken en op zolder een voorraadkamer en een linnenkamer. Er hangen wasborden, er staan wasmanden en er staat wasgoed in een pers. Er staan stoofjes en in de voorraadkamer staat in een hoekje een heuse rattenval. In de hal loopt een moeder met haar kind en het kind heeft een pop in haar hand. Zou zij dit zijn? Had zij kinderen? Heeft haar huis er zo uitgezien?

Thuis ga ik op internet op zoek. Ik vind een hele levensbeschrijving: zij leefde van 1624 tot 1707 , was inderdaad moeder (van 9 kinderen) en zij verzamelde kunst. In het poppenhuis zijn dan ook niet alleen een kraamkamer en een kinderkamer, maar ook een kunstkamer te vinden. Veel van de miniatuur-kunstwerken zijn gemaakt door kunstenaars die ook in haar verzameling vertegenwoordigd waren. Het huis is dus inderdaad iets persoonlijks – en tegelijkertijd geeft het een heel mooi beeld van hoe een zeventiende-eeuws huis van een welvarende familie ingericht was.

Kerstmis in mijn poppenhuis, foto: Auke-Florian Hiemstra

Het spreekt mij misschien bijzonder aan, omdat ik ook een poppenhuis heb. Ook dat is niet om mee te spelen, maar om naar te kijken. Sommige dingen in het huis maakte ik zelf – of mijn zusje, die heel precies en klein kan werken. Andere dingen kocht ik. In mijn poppenhuis vind je een naaimachine en een stofzuiger, een wc en een radio. Ik kocht kortgeleden een bakblik met koekjes, zoals ik ze zelf ook bak. Het servies in mijn poppenhuis is niet van porselein, zoals in het huis van Petronella de la Court, maar van aardewerk, zoals in mijn huis. In mijn poppenhuis staat ook een wiegje en is een kinderkamer vol speelgoed. Maar er staan ook kerststalletjes en er ligt een bijbel.

Dwars door honderden jaren heen ben ik ineens even verbonden met deze zeventiende-eeuwse vrouw. Haar leven was zo heel anders dan het mijne, maar net als ik hield zij van mooie dingen. Wat zij verzamelde is gebleven, en zo sta ik daar op dat trapje en kijk in haar huis en in haar leven. Mijn man leest graag oude boeken over geschiedenis. Maar ik ‘lees’ graag poppenhuizen … en dan komt het verleden heel dichtbij.

Als we na een bezoek aan de boekhandel weer in de trein stappen, elk weer onze eigen richting op, hebben we weer heel wat om ons over te verwonderen. Straks zijn we allebei weer aan het werk: preken schrijven, eten koken … maar deze inspiratie nemen we mee. Wie weet, wat er uit groeit!

donderdag 6 oktober 2011

Zorgeloosheid

Nu klettert de regen weer tegen het raam. Maar wat hadden we de afgelopen weken heerlijke zomerse dagen, nog onverwachts. Iedereen was er  blij mee. Want het is een vreemde zomer geweest. Veel regen, en weinig echt warme zonnige dagen. Mijn zomerjas hangt meestal meer aan de kapstok dan dat ik hem draag, maar dit jaar was de jas echt erg aan een wasbeurt toe, zoveel is hij gedragen. 

Ik houd niet zo van heel hoge temperaturen, en mijn geluk hangt niet zozeer van het weer af. Dat is, zeg maar, weersonafhankelijk. Maar toch miste ik deze zomer iets. Als ik er over nadenk wat dat is, besef is dat het ‘zorgeloosheid’ is.

Deze zomer kon je niet een raam open laten staan als je even van huis ging, of je boek in de tuin laten liggen. Je moest altijd een regenjas mee, waar je ook heen ging, en als je de was in de tuin had opgehangen, moest je steeds op je qui-vive zijn. Deze zomer zijn we weinig gaan zwemmen. Soms moesten we omkeren, omdat er ineens onweer aan kwam. Deze zomer kon je niet spontaan op pad gaan.

Want dat is nou eigenlijk juist het heerlijke van de zomer: dat alles zoveel makkelijker en meer ontspannen is. De dag duurt lang en het blijft licht en warm. Je hoeft niet veel kleren aan en je hoeft niet altijd van alles mee te nemen. De was is zomaar droog en ruikt vanzelf fris. Op zomeravonden hoef ik ook niet altijd te werken en is er tijd om wat later te eten, langer te blijven zitten of nog even te gaan zwemmen in de plas vlakbij. 

Het doet me denken aan een gedicht van Bert Schierbeek, waar een mooie Plint-afbeelding bij gemaakt is, vol zorgeloze kleuren:

hoe
als je je
met zorgeloosheid
kon omringen
en dat dat
je ruimte was

Echinacea purpurea in de botanische tuin van Bern

We moeten de zorgeloosheid van de zomer missen. Maar iets ervan moeten we af en toe in ons leven ervaren. Momenten van vrijheid en ontspanning: ieder mens heeft het nodig.

In ons gezin lezen we elkaar altijd boeken voor. Met heel veel plezier hebben we sommige boeken meerdere keren voorgelezen, voor elk kind opnieuw. En de anderen luisterden vaak met enthousiasme wéér. Een van die boeken is  Ronja, de Roversdochter van Astrid Lindgren. Daarin staat een prachtige beschrijving van zorgeloos zomergevoel. Want daar in het Noorden was de winter nog heviger en dus de zomer des te kostbaarder. Ronja zegt in het boek tegen haar vriend Birk: 

“Ik zuig net zoveel zomer in me op als wilde bijen honing. Ik verzamel binnen in me een hele klomp zomer waarvan ik kan leven als het geen zomer meer is. Weet je wat er in die klomp zit? Het is de klomp van zonsopgangen en bosbessenstruiken vol rijpe bessen en de sproeten op jouw armen. En maanlicht in de avond boven de rivier en sterrenhemels en het warme bos in de middag als de stam op de stammen schijnt. En ook motregen in de avond en eekhoorntjes en vossen. Het is een klomp van alles wat met de zomer te maken heeft.”

De kunst is om dergelijke verzamelingen aan te leggen .. niet alleen in de zomer, maar ook in andere jaargetijden. De kunst is om iets van die zorgeloosheid en schoonheid te ervaren én vast te houden. Want daar kunnen we de winter mee toe. 

donderdag 29 september 2011

Geluk van vroeger

Het is een mooie zomeravond. Ik fiets naar de sportschool, langs bos en weilanden. Het is zonnig en vredig. Maar zo ineens ben ik ergens anders: op een klein stationnetje in Friesland, wachtend op de trein. Het is vreemd hoe dat kan: dat je plotseling schakelt naar een heel andere tijd en plaats. Ik word me er van bewust waar het van komt: het zijn de koeien die grazen.

Deze zomer is het twee jaar geleden: mijn schoonmoeder was onverwachts in haar slaap overleden. We waren meteen naar Friesland afgereisd. Het waren vreemde dagen, vol verdriet en vol bijzondere herinneringen en dankbaarheid. De kinderen moesten weer naar huis, en ze gingen samen met de trein. Ik bracht ze naar het station en zwaaide ze uit. En toen stond ik daar op dat stationnetje, waar ik zo vaak uitgestapt was, om mem op te zoeken. Ik ging zitten op een bankje, had ineens de behoefte om nog even alleen te zijn. Ik keek uit over het weidse land. En ik hoorde een geluid, dat ik niet eerder zo duidelijk en bewust gehoord had: vlak bij de rails waren koeien aan het grazen. Het geluid was rustgevend en troostend … en na een poosje ging ik terug naar de familie en naar alles wat geregeld moest worden.

Oosterend, Friesland  foto: Auke-Florian Hiemstra
Ik besef dat herinneringen niet alleen uit beelden bestaan, maar ook uit geluiden. Onbewust is dit geluid van grazende koeien verbonden met die dag, vlak na het overlijden van mem. In ons hoofd is niet alleen een enorme database van beelden, maar ook van geluiden. En zij kunnen ineens beelden, emoties en gevoelens oproepen, zodat de tijd van toen ineens heel dichtbij is.  Dat gaat niet bewust, maar als het ware buiten jezelf om.

 Ik herinner mij iets dergelijks. Mijn moeder had uit mijn kleutertijd een knutselwerkje bewaard, van school. Ze liet het me zien, en ik pakte het aan. Het is vreemd hoe je aan een groot deel van je leven geen of weinig herinneringen bewaart. Ik zag dit voor mijn gevoel voor het eerst. Maar toen ik het van dichtbij ging bekijken, gebeurde er iets. Ineens zag ik de klas van mijn school voor me, zag ik tafels vol kleurige stukjes plakplastic. Ik rook mij als het ware de herinneringen weer te binnen. Want het plakplastic, waarmee het knutselwerkje beplakt was, had een specifieke geur, en dat riep bij mij ineens vanalles op – uit een tijd waarvan ik dacht dat ik er niets meer van wist.


 Het is wonderlijk hoe geuren – maar trouwens ook smaken – en geluiden dragers van herinneringen kunnen worden. Het zijn de herinneringen van de neus of het oor, en zij kunnen ons feilloos terug brengen naar ooit en ergens, in een ver verleden. 


Ik heb geluk dat ik vooral positieve herinneringen heb. Ik had een fijne jeugd en een lieve schoonmoeder. Maar er zijn ook mensen die herinneringen hebben die pijn doen en bang maken. Ook die herinneringen kunnen door geluiden of geuren onverwachts tot leven gewekt worden. De scheidswand tussen verleden en heden is soms maar heel dun. Soms is dat moeilijk; wanneer onze herinneringen pijnlijk en verdrietig zijn. En soms is dat mooi: wanneer er zo ineens een glimp van geluk  uit je verleden boven komt. Geluk van vroeger gaat met je mee, al is het soms verborgen. Af en toe piept het tevoorschijn: bij de geur van pasgeboren babies, bij de geur van een vlinderstruik, bij het horen van kabbelende beekjes, bij het geluid van pianospel … Kleine kostbare momenten van geluk, even opnieuw tot leven gewekt. 


Het geluid van de grazende koeien brengt mem even dichtbij. Zo blijft de verbondenheid. Zo blijft het goede, dat was. Om even vast te houden en blij mee te zijn.


donderdag 22 september 2011

Woorden voor onderweg

Thuis is boodschappen doen vaak een stressvol gebeuren: boodschappen doen en eten koken moeten altijd tussen allerlei bedrijven door gebeuren: telefoons, kinderen met huiswerk, collectes aan de deur, laatste dingen regelen voor de vergadering van die avond en ga zo maar door. Het is soms moeilijk om er van te genieten, en je beseft dan niet voldoende wat een rijkdom dat is: winkels vol voedsel, en ik kan kopen wat ik nodig heb voor mijn gezin.

Zo ben ik ’s middags regelmatig aan het multi-tasken. Het kan niet anders met al die taken en rollen in mijn leven. Maar je verlangt er soms zo naar om gewoon één ding met aandacht te kunnen doen. Hoe anders is het in de vakantie: dan is het leven veel minder ingewikkeld. Ik doe lopend elke dag boodschappen en heb alle tijd. 

Vanaf de camping moet ik een helling op en dat is meteen conditietraining. Ik bekijk onderweg de tuinen, de bloemen en de moestuintjes. Ik geniet van de zorg die mensen aan hun tuin en hun huis besteden. En ieder huis, iedere tuin is weer anders, en zegt iets over de mensen die er wonen.


Op een hoek blijf ik verrast staan. Op een paal met een kleurige vlieger staat een gedachte:

Ein Standpunkt ist nur ein Punkt, kein Universum.
Een standpunt is maar een punt, geen universum.

Terwijl ik verder loop denk ik erover door. Vaak zijn we zo overtuigd van onze eigen mening dat we niet meer realiseren dat het een mening tussen vele andere meningen is. 

Als ik twee dagen later weer met mijn boodschappenmand de helling op kom, staat er een nieuwe spreuk:


Das Glück kommt zu denen, die es erwarten,
nur müssen sie die Türen auch offen halten.
Het geluk komt bij de mensen die het verwachten, 
maar ze moeten de deur wel open houden.

Met mijn zoon bespreek ik pmderweg wat de bedoeling kan zijn. En zo heb ik steeds “woorden voor onderweg” en het voegt iets extra’s toe aan mijn wandelingen naar de winkels. 


Dit idee neem ik mee naar huis. Ik koop in Bern vast een kleurige windvaan en thuis maak ik een ontwerp. De handige timmerman aan mijn zijde maakt hem voor me. En zo staat er nu een spreukenbord in onze voortuin. Ik zoek spreuken en citaten als woorden voor onderweg, om mee te nemen op je pad. Want dergelijke spreuken kunnen je ineens raken of je aan het denken zetten. 


Als kind verzamelde ik al spreuken en veelzeggende citaten. Ik heb altijd een opschrijfboekje en een pen bij me en moet dan op de gekste plekken iets overschrijven. Bijvoorbeeld wanneer we door Zwitserse dorpjes rijden, waar spreuken op de huizen staan, of op een kerkhof of op een poster in de stad. Vroeger schreef ik ze in kleine boekjes met een zijden kaft. Nu typ ik ze in de computer. Een van de alleroudste spreuken in mijn verzameling is de volgende:


Kleine woorden hebben mensen doen vallen én mensen doen opstaan.

Woorden kunnen grote kracht hebben: vernietigende kracht maar ook opbouwende kracht. Ik hoop bij de spreuken in mijn tuin op dat laatste!

vrijdag 16 september 2011

De bloemen bij je voeten

Onze tent staat op de camping van Bern. Het regent elke dag. Soms zijn het heftige buien die ook gauw weer over zijn, maar soms regent het haast de hele dag. We lezen en we bezoeken musea. Maar het was eigenlijk onze bedoeling om ook nog naar Wallis te gaan, naar de bergen. 

De weerberichten zijn zo dat we het niet aandurven. Hoog in de bergen (onze favoriete camping ligt op 1800m hoogte) is het dan te koud in een tent. En het is te nat en glad om te wandelen. Het is een verstandige keuze om hier in de stad te blijven. Maar mijn verlangen naar de bergen is te sterk om me hier helemaal bij neer te leggen.

Op een dag waarop redelijk weer voorspeld wordt, rijden we daarom het Emmental in. Ik weet een kabelbaan die het Brienzer Rothorn opgaat. We horen dat het boven mistig is, maar dat naar beneden lopen geen probleem is.

En zo zweven we even later tussen hemel en aarde … de bomen onder ons in miniatuur. Maar ineens zijn we omgeven door wolken en zo komen we op 2351 m boven zeeniveau aan. Niets is er te zien van het prachtige uitzicht wat je hier hebt, en wat ik op een zonnige dag in februari nog ademloos bewonderd heb.

We lopen naar het hoogste punt, maar het wolkendek opent zich niet. En zo beginnen we in de mist de tocht bergafwaarts. Lopen in de bergen betekent: kijken waar je loopt. En terwijl we naar het pad kijken, zien we de meest prachtige bloemen. Pal bij onze voeten is zoveel moois te zien. Kleine druppeltjes hangen aan elk bloemblaadje. Dankzij de mist wordt elk blaadje, elk sprietje, elk bloemblaadje behangen met kristallen. Het is wonderbaarlijk hoe hier, zonder enige hovenier of tuinarchitect zo’n prachitge bloementuin te vinden is.

Ik las laatst een spreuk, waar ik daar op die berg aan moet denken:

In de hoop de maan te bereiken,
 zien mensen de bloemen bij hun voeten over het hoofd.

grassen aan onze voeten, vol "mist-kristallen"

Vaak zijn wij gefixeerd op iets groots, een ver doel, en zien we het kleine over het hoofd. Wij worden door de mist een handje geholpen en krijgen een les in kijken naar de bloemen bij onze voeten.  

Later gaan ineens de wolken even opzij en kijken we over het Brienzer meer. Wat een uitzicht: vergezichten en doorkijkjes. Er is een boek van Huub Oosterhuis dat heet: ‘Zien, soms even’. Zo is dat op deze bergwandeling: meestal vermoeden we wat er achter de mist te zien is, en alleen soms, even, zien we er iets van. Zo is het met geloven ook: vaak is het niet meer dan tasten en verlangen .. en soms ineens is het zien, ervaren – even.

Ik bedenk me dat zo’n tocht als deze vergelijkbaar is met je levensweg. Soms zit je in de mist, soms ontbreekt elk uitzicht. Maar als je dichtbij om je heen kijkt zijn er de kleine wonderen van het leven, die moed geven. En onverwachts kan de zon doorbreken en zie je weer perspectief.

uitzicht vanaf het Brienzer Rothorn op de Brienzer See

Flink moe komen we aan het eind van de dag weer bij ons startpunt, de kabelbaan, terug.  Het is droog gebleven en het fototoestel zit vol kleine wonderen. En in mijn herinnering neem ik nog méér mee: het geluid van de koeienbellen, de geur van de frisse lucht, het gekabbel van de beekjes en het vreemde gevoel in je benen bij al dat dalen.

Zo ben ik maar één dag in de bergen geweest. Maar ik heb er een schatkist vol aan overgehouden. Daar kan ik weer mee vooruit!

donderdag 8 september 2011

Sporen in ons hart

We zijn op vakantie in Zwitserland bij Bern. Hier is mijn vader opgegroeid en hier kwam ik altijd bij mijn familie. Nog steeds woont er familie, maar mijn oma is er al lang niet meer. Ik zie de bus rijden naar de wijk waar zij woonde. Ik kampeer vlakbij de plek waar mijn vader als in kind woonde. Ik loop langs het huis waar ik als kind bij mijn oma logeerde. De blauwe regen bij het balkon bloeit. Het huis ziet er vertrouwd uit. Het valt mij op dat het tuinhekje vervangen is. Het is verder precies hetzelfde als toen, maar het metaal is glimmend nieuw. Mijn ogen volgen de haag naar de voordeur. Ik zie voor me hoe het was. Maar het leven gaat verder en er wonen nu andere mensen. 

Er zijn veel huizen, waarin ik de weg weet … maar die ik alleen nog in mijn herinnering binnen kan gaan. Maar het zijn mooie herinneringen. Ik besef dat dat een voorrecht is. Niet ieder mens heeft zijn of haar grootouders gekend, niet ieder mens heeft er een goede band mee. Mijn grootmoeders heb ik relatief lang bij me gehad, en met beiden ervaar ik een grote verbondenheid. Niet alleen als ik langs hun huis loop, maar ook in het dagelijkse bestaan. Bijvoorbeeld als ik familierecepten kook, als ik geniet van iets waar mijn oma van hield, als ik ineens even voel dat ik op haar lijk, als ik haar oude weegschaal gebruik of de vulpen die ik van haar kreeg. Met vele kleine draden ben ik met hen verbonden. En hier in Bern voel ik dat op een bijzondere manier.

De rivier de Aare (foto: Auke-Florian Hiemstra)
 Dwars door de stad stroomt de rivier de Aare. Als kind ging ik er met mijn vader zwemmen, vlak achter zijn huis bij het strandje. Nu neem ik mijn kinderen mee het water in. Zo gaat het verhaal verder. En ook al kennen mijn kinderen mijn oma niet, toch zijn ook zij hier thuis. Als we in Zwitserland zijn, zijn we altijd even hier, omdat we hier thuis zijn.
 

Samen wandelen we langs de Aare. Ineens valt mijn oog op een klein bordje aan een lantarenpaal. Het hangt er ter herinnering aan iemand die gestorven is. We staan even stil en lezen het. Het is een voor mij onbekende naam en ik heb er geen gezicht bij. Maar het is ook iemand die geliefd werd en niet vergeten wordt. De tekst eindigt met een spreuk:

Menschen die wir lieben bleiben für immer, 
denn sie hinterlassen ihre Spuren in unserem Herzen.

Mensen die wij liefhebben blijven voor altijd, want zij laten hun sporen achter in ons hart. Dat is wat ik hier, in Bern ervaar, maar ook thuis, in het leven van alledag. Zoveel kostbare sporen in ons hart; ik hoop dat ik er in mijn leven bewust van blijf en er kracht uit put.