donderdag 29 december 2011

Een vreemdeling die vriend wordt

We zijn onderweg van België naar huis. Onderweg tanken we ergens. Net als we weer willen vertrekken, komt er een man op mij af met een karton in zijn hand waar ‘Utrecht’ op staat. Een lifter … en mijn eerste gedachte is: “nee …” Liften of lifters meenemen is niet ongevaarlijk: je ziet immers niet aan iemand of hij of zij te vertrouwen is. Maar wij zitten maar met z’n tweeën in de auto, en ik voel zelf wel dat het ergens zot is om nee te zeggen. Siebe heeft mij langzaam geleerd om minder wantrouwend te zijn. En dus zeg ik ‘ja’, tegen die onbekende bij het tankstation.
Onze lifter blijkt een Brit en onderweg naar vrienden in Utrecht. Hij is gisteren niet meer door iemand meegenomen en heeft een heel koude nacht doorgebracht in een klein tentje. Hij is dus ook veel langer onderweg dan de bedoeling was – en hij is op weg naar een festival dat vandaag begint. Wat voor festival?, wil ik weten. Zijn antwoord verrast mij: een fair-trade en duurzaamheidsfestival. Die wildvreemde lifter en ik: we delen dezelfde idealen. En terwijl we met hoge snelheid over de snelweg razen, ontwikkelt zich een bijzonder gesprek. Het is soms erg zoeken naar de Engelse woorden, en af en toe moeten we ook op de weg letten. Maar we begrijpen elkaar – en we verstaan elkaar.

De toekomst van de wereld, hoe je mensen op een positieve manier kunt enthousiasmeren voor veranderingen ten goede; we zijn het in veel dingen met elkaar eens. Dan komt het gesprek op geloven. Onze lifter is opgegroeid in een behoudende kerk. De dingen bleven zo omdat ze altijd zo geweest waren. Hij was ver van de kerk afgedwaald, en zag er de zin niet meer in. Toevallig ontmoette hij in een nieuwe woonplaats een bijzondere predikant, die heel anders met zijn geloof en dus ook met mensen omging: open en uitnodigend. Door dit contact ging hij weer over dingen nadenken, en hij gaat een heel andere kant van het geloof zien. Namelijk dat, als je werkelijk Jezus wilt volgen, de dingen juist niet bij het oude moeten blijven, maar dat er dan radicale keuzes gemaakt moeten worden. Doen wat Jezus zegt: je vijand liefhebben en je bezit weggeven – dat is revolutionair. 

Het is bijzonder hoe deze man de zere plek weet aan te wijzen in wat het Christendom van Jezus gemaakt heeft. We hebben Jezus ongevaarlijk gemaakt en zijn woorden gepolijst. Dan zijn ze niet meer scherp en prikkelend, en kunnen we elkaar in slaap wiegen. Hoe kan het toch dat de kerken zo laks zijn als het om het klimaat en om duurzaamheid gaat, hoe kan het toch dat de kerken in situaties van onrecht vaak zo ver achterop komen? Ik vind het treurig dat dingen als homofilie nog steeds in veel kerken niet geaccepteerd zijn. Zouden wij Christenen en kerken juist niet voorop moeten lopen, in Jezus’ spoor?



raampje van de kerk van Torhout

In onze auto, verre van klimaat-vriendelijk, beseffen we hoe moeilijk het is om ook werkelijk te doen wat het geloof van ons vraagt. Onze passagier vertelt ons hoe hij jarenlang met een minimum aan bezit leefde, omdat bezit niet belangrijk zou zijn. Maar het tegenstrijdige was, dat het bezit dat je dan nog wél had dés te belangrijker voor je werd. Het is zoeken naar een evenwicht, naar een balans tussen je best doen en toch ook nog kunnen genieten. Het is de kunst om niet steeds de nadruk te leggen op wat er fout gaat, maar om mensen op een positieve manier uit te nodigen om aan een goede toekomst te werken. 


Het is al donker als wij hem op een station afzetten. Van hieruit kan hij naar het festival, en zijn vrienden stappen straks in dezelfde trein. Hoe anders nemen wij afscheid van elkaar: we zijn niet meer vreemden, maar hebben iets kostbaars gedeeld; gesprekken gevoerd over dingen waarin je kwetsbaar bent. We hebben ervaren dat er méér mensen zijn die onze zorgen om de toekomst van de aarde en de mensen delen – en die tegelijkertijd ook op een hoopvolle en positieve manier aan het werk zijn. Deze lifter was niet iemand om bang van te worden, maar juist iemand die ons bemoedigde. 


Terwijl ik dit schrijf denk ik aan het verhaal van de Emmaüsgangers: de vreemdeling die op je pad komt, wordt tot een vriend die je hoop en kracht geeft. Zo wordt dit verhaal ineens werkelijkheid ergens aan een Belgische snelweg, op weg naar Voorthuizen. Het is bijzonder om te beseffen dat Emmaüs symbool staat voor zoveel plaatsen op deze wereld; voor de plek waar naar toe jij op weg bent. En wie weet welke vreemdeling ons pad kruist: het kon wel eens een vriend zijn!


vrijdag 23 december 2011

Woorden op mijn pad

Waar ik ook naar toe ga, ik heb altijd een opschrijfboekje bij me. Op allerlei, soms onverwachtse plekken, zie of hoor ik dingen die ik op wil schrijven: graffiti, een spreuk, de naam van een muziekstuk, of een gebed .. er komt steeds vanalles op mijn pad. Soms is mijn opschrijfboekje na een paar dagen al gevuld met een bonte verzameling van dingen die ik ergens opgeschreven heb omdat ik erover na wil denken of ze wil onthouden. In Zeeland schreef ik in een kerk een gedicht over:


God slaapt in stenen
ademt in planten
droomt in dieren
en ontwaakt in mensen.


Ik denk erover door. Het is mooi dat in heel de schepping Gods aanwezig is: in de onbeweeglijke stenen, in de zwijgende planten en dromend in de dieren. Maar ontwaakt God in mensen? Ik denk aan het vele kwaad dat door mensen gedaan wordt: aan elkaar en aan de natuur. Zélfs in naam van God is veel vreselijks gedaan, en dat gebeurt nóg. 

Aan de andere kant is er het vele mooie dat mensen maken en het goede dat gedaan wordt. Ik zie het goddelijke in de kunst en muziek, in liefde en vriendschap. Anders dan stenen, planten en dieren hebben mensen de mogelijkheid om te kiezen: bewust en gericht. Natuurlijk is die keuze beperkt door onze beperkingen en omstandigheden – maar wij kunnen kiezen of we God in ons laten ontwaken. En als we dat doen, zijn we deel van die schepping en verbonden met de goddelijke kracht die daarin verborgen is. Zou dat dan vervolgens niet maken, dat wij mensen ánders omgaan met de stenen, de aarde, de planten en de dieren?

In Brugge stond iets op een winkelruit, en dat kwam in mijn boekje terecht:


Always be yourself. Life is too short to be someone else.
Wees altijd jezelf. Het leven is te kort om een ander te zijn. 


Het stond op een kledingwinkel. Maar ik vraag me dan af: maakt mode jou tot jezelf? Is mode juist niet wat wij elkaar opleggen? Lange rokken of juist korte, rood of zwart: wat mode is, dragen we. Zijn we daarmee onszelf, of maakt onze kleding juist dat we ons aanpassen aan anderen, dat wij ons conformeren aan de/een groep zodat we vooral niet opvallen? Bij pubers merk je hoe gevoelig dat ligt en hoe moeilijk het is wanneer je anders bent en opvalt. Vaak willen mensen trouwens niet zichzelf zijn, maar liever een ander: beroemd of bekend bijvoorbeeld. Er is een mooi joods verhaal over rabbi Susja:


Rabbi Susja zei: 'In de komende wereld zal mij niet gevraagd worden: 
“ Rabbi Susja, waarom ben je niet als Mozes geweest?” 
Mij zal ook niet gevraagd worden: 
“Rabbi Susja, waarom ben je niet als David geweest?” 
Mij zal gevraagd worden: 
“ Rabbi Susja, waarom ben je niet als Susja geweest?”'

Wat maakt een mens tot zichzelf? Zijn het de omstandigheden waarin je terecht komt? De keuzes die je maakt? Is het je karakter of wat je overkomt? Is het de manier waarop jij in jouw situatie met de dingen omgaat?  Eén ding weet ik zeker: het hangt niet alleen van je kleding af ..... hoewel het soms ook heerlijk is om met je kleding iets van jezelf te laten zien. Zo draag ik zelden zwart en heel graag felle kleuren, om zo zichtbaar te maken dat ik geniet van de veelkleurigheid in onze wereld.


vrijdag 16 december 2011

Hemelse rozen

In Brugge dwaal ik door een winkel vol kant en bijzondere kleden: bloemen en vlinders en hele stadsgezichten in stof geweven. Op een van de kleden vangt een tekst mijn aandacht:

Ehret die Frauen, sie flechten und weben himmlische Rosen ins irdische Leben.
Eer aan de vrouwen, zij vlechten en weven hemelse rozen in het aardse leven.

foto: Auke-Florian Hiemstra
Het is een mooi beeld, met het vlechten en weven. Want bij allebei gebruik je meerdere draden. Naast de dagelijkse, gewone en aardse draden, kun je dus ook met hemelse draden weven. Bij vlechten en weven gaan de draden onder elkaar door, over elkaar heen, liggen ze naast elkaar en draaien ze rond elkaar. En zo komen het aardse en het hemelse elkaar steeds tegen en raken ze met elkaar vervlochten en verweven. In dit samenspel van de aardse en hemelse draden komen die hemelse rozen aan het licht.

Wat zouden die hemelse draden zijn? Liefde misschien, of aandacht, troost, een compliment, een arm om een schouder, een zoen op het hoofd, een lied tegen het donker, een schoot om op te zitten, een vrolijke lach, een luisterend oor, een moedige keuze of een doortastende daad? Hemelse draden heb je denk ik in alle soorten en maten en ze geven rozen in allerlei kleuren.

Maar toch is er iets in deze spreuk wat naar mijn gevoel niet klopt. Want het mogen dan wel vrouwen zijn die in de geschiedenis de meeste ervaring hebben met vlechten en weven, maar dat is toch zeker niet alleen aan vrouwen voorbehouden?  En in de overdrachtelijke zin mag het al zeker voor ieder mens gelden; man én vrouw. Het aardse én het hemelse met elkaar verweven en vervlechten: wij állen worden uitgenodigd om daaraan bij te dragen.  

Met de spreuk in mijn opschrijfboekje en een hoofd vol gedachten ga ik de winkel weer uit. Wie weet welke rozen er in het weefwerk van deze dag zullen verschijnen! 


donderdag 8 december 2011

De achterkant van het mooie kant

Op ons uitstapje naar België gaan we een dagje naar Brugge. Het is een wondermooi stadje en op deze zonnige dag vol vrolijkheid en vol mensen. We lopen langs prachtige gevels, mooie bruggen, torens en Maria beelden. Koetsen ratelen voorbij, de paardenhoeven klikklakken op de kinderkopjes. We eten onze broodjes op een bankje en wafels op een terrasje. We lopen kerken binnen en musea.

Het museum voor Volkskunst in een oud hofje gehuisvest. We verbazen ons over de beroepen die vroeger algemeen waren en nu niet meer bestaan; al die oude ambachten die nagenoeg verdwenen zijn. Wat is de wereld eigenlijk in korte tijd enorm veranderd. In het museum lijkt veel armoedig en van ‘gewone’ mensen afkomstig: aardewerk, hout, blik … Maar dan lezen we een tekst over volkskunst: “In musea worden alleen duurzame en kostbare voorwerpen geëxposeerd van de burgerij – en de nalatenschap van het volk wordt niet bewaard.” Zo besef je ineens, dat wat je hier ziet toch niet van de allerarmsten geweest is. De meeste mensen waren zo arm, dat zij niets nagelaten hebben. Ze hadden nauwelijks bezittingen, en wat ze hadden was dusdanig opgebruikt, dat het de tand des tijds niet heeft kunnen doorstaan.

Oude kantklosjes uit Brugge
Boven in het museum is het beroemde Brugse kant tentoongesteld. Zó fijn en kunstig, zó mooi gemaakt … maar dan blijkt al dat moois ook een heel andere kant te hebben. Want we lezen over Sophie uit 1890, kantwerktster te Brugge. Ze was 28 jaar, had vier kinderen en werkte van ’s morgens vijf tot ’s avonds acht aan haar kantkussen. Daarmee verdiende ze 75 centimes – terwijl haar man, die fabrieksarbeider was op een dag twee hele francs verdiende.

Kantklosters ruïneerden hun gezondheid, hele dagen gebogen over hun kantkussen. Kinderen van vijf gingen naar “kantscholen”; het klinkt als onderwijs, maar was kinderarbeid. En al deze arme Brugse kantklosters maakten kostbare, dure kant – waar de rijken hun kragen en mutsen mee versierden en mee pronkten. Ze staan op grote dure schilderijen, gehuld in wolken kant. Zelf konden deze arme vrouwen die dat kostbaars maakten, zich nooit iets van kant permitteren, en zij leefden voordurend onder het bestaansminimum. Ik ben er stil van. Nooit eerder heb ik zo naar dat sprookjesachtige kant gekeken. Ik vind het ineens onbegrijpelijk dat mensen dat kant wilden dragen, dat het besef van  hoe het gemaakt werd hen niet weerhield. Dit kant van hun grote kragen en aan hun mutsen siert hen niet, maar is levensgroot teken van gedaan en getolereerd onrecht.


Naast de foto van Sophie uit 1890 hangt een foto van Rumana uit 2009. Ze is 23 jaar en woont in Dhaka in Bangladesh. Ze werkt van ’s morgens acht tot ’s avonds tien en maakt soms wel 152 overuren per maand. Ondanks dat verdient ze met moeite 55 euro in de maand. Maar dat is niet genoeg om samen met haar dochtertje een eenvoudig leven te leiden. Net als Sophie van toen, heeft ze nauwelijks genoeg en zeker geen gezond eten en woont ze in een krot.


Rumana klost geen kant voor de rijken. Maar ze naait mijn jeans en mijn t-shirts. Ten hemel schreiend! Ook zij kan nooit de broeken dragen die ze zelf naait: daar is ze veel te arm voor. Wat komt het onrecht dan ineens dichtbij! Er komt een zin bij mij boven, gisteren uitgesproken door de priester in Torhout: “Jezus’ klacht tegen het onrecht maakt ons onrustig.” Wanneer wij later de stad weer ingaan, vallen de vele, vele kledingzaken mij ánders op dan eerst: zóveel onrecht, nog stééds. Maken al die kleren ons mooi? Of hullen wij ons ook in tekens van levensgroot onrecht?


vrijdag 2 december 2011

Vonk van God

We hebben een reisje gekregen voor ons 25-jarig huwelijksfeest. En zo rijden we op een stralende dag naar België. We zijn nog maar net de grens over en het voelt al als buitenland. Onbekende plaatsnamen staan op de borden: Zedelgem, Zwevezele, industriegebied Waggelwater. Huizen zien er anders uit- luiken en gordijnen dicht- en er lopen elektriciteitsdraden aan palen langs de weg. Het Vlaams is toch echt anders dan Nederlands: alleen de tongval al. Je moet echt goed luisteren om het te begrijpen. Dat verbaast me.

We logeren in een klein hotel in een oude watermolen. Achter het hotel hoor je het water en binnen zie je de molen: robuuste installaties van dikke balken en ingenieuze houtverbindingen. Maar binnen heerst rust en stilte: de molen maalt niet meer.


’s Avonds gaan we in Torhout Vlaamse friet eten. We dwalen wat door de straten, bewonderen de mooie kerktoren in het late zonlicht. We zien ineens dat de deur openstaat. De klokken beginnen te luiden – en dat heeft altijd een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij.


kerktoren van Torhout in de avondzon
We stappen de kerk in. Overal staan kaarsjes te branden. Er staat een bijzonder modern beeld. Bij het doopvont blijf ik even staan kijken naar de stenen met de namen van de dopelingen. Daarnaast is een kapel, de kapel van troost. Bij de ingang staat:

Welkom, jij die hier binnenkomt
wie je ook bent
jij met je eigen aarde, je slagen en falen, je zoeken en weer vinden
je kleine geluk, je verborgen verdriet:

Troost kan je jezelf niet geven,
je krijgt het altijd van een ander!

Dat deze plek voor jou ademruimte, stilte mag zijn voor je ziel,
dat je troost mag vinden,
een schoot van ontferming en omarming

Dan zie ik mensen er naar binnen gaan en ook komt er een priester aanlopen: er is een viering. En zo zitten wij even later in de kring. De kapel bestaat uit een grote cirkel van banken rond een eenvoudig en klein altaar, waarachter een beeld van twee mensen te zien is, waarbij de ene mens troostend zijn arm om de andere mens legt.


De kring is op deze avond klein, en ik ben veruit de jongste. We gaan staan als de anderen staan en zitten als zij gaan zitten. Sommige responsies kennen we niet, andere kunnen we meezeggen. Dan blijkt het een echte mis te zijn, en tot mijn verrassing zie ik dat de beker voor de wijn en de schaal voor de hosties uit de pottenbakkerij van Taizé komen. We mogen elkaar de vrede van Christus wensen. Ik geef enkele mensen een hand. Wie verder weg staat, steekt de hand op en zwaait naar ons. Ineens voel ik mij thuis in deze kring vol onbekenden.


Vanmorgen had ik nog nooit van Torhout gehoord, en nu zit ik hier en voel de verbondenheid met mensen die ik voor het eerst zie. Als de viering afgelopen is, bedanken zij ons voor onze komst. En zo komen we dit stadje ánders uit dan we erin gekomen zijn: met een vrolijk vonkje van die Geest van God die mensen verbindt, over landsgrenzen en kerkgrenzen heen.