dinsdag 25 oktober 2011

Over standbeelden en dankbaarheid

Vandaag hebben we een afspraak in Den Haag. We lopen tussen de buien door dwars door de stad. Indrukwekkende gebouwen, ambassades van allerlei landen, hoge torens en beroemde namen… er is veel te zien. Wat mij vandaag opvalt, zijn de standbeelden. Groots en imposant zijn ze, mensen in brons en steen vereeuwigd, en ik lees wat erbij geschreven staat. Sommige namen ken ik, ander niet. Op meerdere standbeelden komt in de tekst het woord “dankbaarheid” voor. Zo is het beeld voor Willem I geplaatst door ‘een dankbaar volk’.

Een beetje verbaasd lees ik dit. Mijn eerste gedachte is, dat het volk van nu niet meer zo dankbaar is. En dat terwijl er zo veel méér is om dankbaar voor te zijn. Want ondanks alle misstanden en onrecht, ook in onze tijd, hebben we toch ook ongekend veel welvaart en vrijheid. Ik denk vaak dat we veel te weinig beseffen hoe goed wij het hebben. Hoe anders was het nog maar kort geleden voor onze voorouders, en hoe anders is het in grote delen van de wereld nu nog.


Tegelijkertijd vraag ik me af: waren mensen toen dankbaarder? Of waren ze vooral afhankelijk? Was het opgelegde dankbaarheid? Voelden mensen dat écht, of was het wat je geleerd werd? Er is niets vreselijkers dan dankbaar móeten zijn. Dankbaarheid die niet van binnenuit komt, is niet wat het lijkt. Nog niet zo lang geleden moesten weeskinderen dankbaar zijn dat ze in een weeshuis verzorgd werden, en arme mensen moesten dankbaar zijn omdat ze door de diaconie geholpen werden. Maar het was dankbaarheid van boven naar beneden en het maakte mensen afhankelijk en onvrij.


Een andere vraag is: waarin uit dankbaarheid zich? In standbeelden? Ik wantrouw machthebbers die zichzelf laten vereeuwigen. Aan de andere kant zijn standbeelden een hulpmiddel om niet te vergeten: mensen die goed deden, gebeurtenissen die ingrijpend waren. Ik denk aan beelden in de stad Deventer: Albert Schweitzer, zijn grote gestalte op de Brink en de wachtende moeder op het oude kerkhof bij de Lebuïnuskerk, herinnering aan de mannen die als soldaat in Nederlands-Indië sneuvelden. Bij het Schweitzer standbeeld is er de dankbaarheid over een mens die zoveel gegeven en betekend heeft voor alle leven dat leven wil. En bij die radeloze vrouw is er allereerst medeleven met al die mensen die getroffen zijn door die immense wanhoop en pijn.

beeld van Albert Schweitzer, Brink Deventer, foto: Wikipedia
Het is goed dat er standbeelden zijn, om niet te vergeten, om compassie te oefenen. En ook om te beseffen dat je dankbaar mag zijn. Maar het mag niet verward worden met macht. En vooral: échte dankbaarheid laat zich niet in steen of brons vangen, maar zij wil doorgegeven worden. En dan niet als een gestold gevoel, maar als een levende kracht om anderen óók dat te geven waar jij dankbaar voor bent. 

Dankbaarheid is zo niet een eindpunt, maar een beginpunt. Het mag het begin en de motor worden van hoe wij op onze beurt met dingen en met elkaar omgaan. Een gedicht van Henk Eisma over het standbeeld van Schweitzer eindigt als volgt:



in huiskamers, kleine zalen
bij kaarslicht, wijn en brood
woont zijn geloof in mensen:
levende
kathedralen,
denkende
harten

liefdevolle kleine ramen
glas in lood.

Het goede wordt uiteindelijk niet in standbeelden bewaard, maar levend gehouden én doorgegeven.

vrijdag 14 oktober 2011

Reis door heden en verleden

Met een vriendin samen ga ik naar Utrecht. We willen bijpraten en inspiratie opdoen. Zij heeft dit uitstapje voor ons bedacht en een museum uitgekozen dat wij beiden niet kennen: het Centraal Museum. Het is gehuisvest in een oud klooster en in oude militaire paardenstallen. Alleen deze gebouwen al scheppen een bijzondere sfeer. Bovendien is er een mooi samenspel van moderne architectuur met deze oude gebouwen.

We maken een reis door  verleden en heden. Er zijn zeventiende-eeuwse schilderijen. Mooie stillevens met bloemen en vlinders, vol zorg en heel fijntjes geschilderd. Ik een van de zalen hangt een schilderij van Roelant Savery: een paard, een schimmel. Groot en opvallend staat het midden op het doek. Het paard kijkt mij aan en ik stap dichterbij. In al het glanzende zwart om het witte paard heen, vallen mij andere dieren op, verstopt in de hoeken van het schilderij: een aapje en een hok. En dan als ik valkbij ben, zie ik nog veel meer: uit het zwart vliegen ineens prachtig gekleurde vogels op. Het is wonderlijk hoeveel méér er te zien is dan op het eerste gezicht. Het diepe donker komt tot leven, en herbergt allemaal leven. Zou dat op allerlei momenten in ons leven ook niet zo zijn, dat er veel meer te zien is dan we denken en dat het donker toch vol kleur en leven is?

Boven is er een zaal met moderne ontwerpen voor een gedenkmunt voor het Wereld Natuurfonds. Je realiseert je normaal niet dat dat zo’n lange weg is: van ontwerp naar iets concreets, al is het maar zo klein. In het midden van een van de zalen staat een vaas met bloemen. Alle knoppen zijn eruit geknipt en liggen op de vloer. Hier geen lekkere bloemengeur meer, maar de geur van vergankelijkheid. Dit is niet mooi, maar wel indrukwekkend.

poppenhuis van Petronella de la Court

In een andere zaal stuiten we op een oud poppenhuis. Het was van Petronella de la Court, ook uit de zeventiende eeuw. Het was niet bedoeld om mee te spelen, en het was ook niet van een kind, maar van een volwassen vrouw. Dit was haar project, haar hobby: een huis als het hare te laten maken, maar dan in miniatuur uitvoering. 


Het hele huis is op schaal en elk meubel, voorwerp en popje is een kunstwerk op zich. Met een zaklantarentje mogen we in de kamers schijnen en we ontdekken steeds wat nieuws. Er is mini-servies, er zijn echte schilderijtjes, er zijn kasten met versieringen van ingelegd hout en poppen, gekleed volgens de laatste mode. Er is een muziekkamer, een slaapkamer, een keuken en op zolder een voorraadkamer en een linnenkamer. Er hangen wasborden, er staan wasmanden en er staat wasgoed in een pers. Er staan stoofjes en in de voorraadkamer staat in een hoekje een heuse rattenval. In de hal loopt een moeder met haar kind en het kind heeft een pop in haar hand. Zou zij dit zijn? Had zij kinderen? Heeft haar huis er zo uitgezien?

Thuis ga ik op internet op zoek. Ik vind een hele levensbeschrijving: zij leefde van 1624 tot 1707 , was inderdaad moeder (van 9 kinderen) en zij verzamelde kunst. In het poppenhuis zijn dan ook niet alleen een kraamkamer en een kinderkamer, maar ook een kunstkamer te vinden. Veel van de miniatuur-kunstwerken zijn gemaakt door kunstenaars die ook in haar verzameling vertegenwoordigd waren. Het huis is dus inderdaad iets persoonlijks – en tegelijkertijd geeft het een heel mooi beeld van hoe een zeventiende-eeuws huis van een welvarende familie ingericht was.

Kerstmis in mijn poppenhuis, foto: Auke-Florian Hiemstra

Het spreekt mij misschien bijzonder aan, omdat ik ook een poppenhuis heb. Ook dat is niet om mee te spelen, maar om naar te kijken. Sommige dingen in het huis maakte ik zelf – of mijn zusje, die heel precies en klein kan werken. Andere dingen kocht ik. In mijn poppenhuis vind je een naaimachine en een stofzuiger, een wc en een radio. Ik kocht kortgeleden een bakblik met koekjes, zoals ik ze zelf ook bak. Het servies in mijn poppenhuis is niet van porselein, zoals in het huis van Petronella de la Court, maar van aardewerk, zoals in mijn huis. In mijn poppenhuis staat ook een wiegje en is een kinderkamer vol speelgoed. Maar er staan ook kerststalletjes en er ligt een bijbel.

Dwars door honderden jaren heen ben ik ineens even verbonden met deze zeventiende-eeuwse vrouw. Haar leven was zo heel anders dan het mijne, maar net als ik hield zij van mooie dingen. Wat zij verzamelde is gebleven, en zo sta ik daar op dat trapje en kijk in haar huis en in haar leven. Mijn man leest graag oude boeken over geschiedenis. Maar ik ‘lees’ graag poppenhuizen … en dan komt het verleden heel dichtbij.

Als we na een bezoek aan de boekhandel weer in de trein stappen, elk weer onze eigen richting op, hebben we weer heel wat om ons over te verwonderen. Straks zijn we allebei weer aan het werk: preken schrijven, eten koken … maar deze inspiratie nemen we mee. Wie weet, wat er uit groeit!

donderdag 6 oktober 2011

Zorgeloosheid

Nu klettert de regen weer tegen het raam. Maar wat hadden we de afgelopen weken heerlijke zomerse dagen, nog onverwachts. Iedereen was er  blij mee. Want het is een vreemde zomer geweest. Veel regen, en weinig echt warme zonnige dagen. Mijn zomerjas hangt meestal meer aan de kapstok dan dat ik hem draag, maar dit jaar was de jas echt erg aan een wasbeurt toe, zoveel is hij gedragen. 

Ik houd niet zo van heel hoge temperaturen, en mijn geluk hangt niet zozeer van het weer af. Dat is, zeg maar, weersonafhankelijk. Maar toch miste ik deze zomer iets. Als ik er over nadenk wat dat is, besef is dat het ‘zorgeloosheid’ is.

Deze zomer kon je niet een raam open laten staan als je even van huis ging, of je boek in de tuin laten liggen. Je moest altijd een regenjas mee, waar je ook heen ging, en als je de was in de tuin had opgehangen, moest je steeds op je qui-vive zijn. Deze zomer zijn we weinig gaan zwemmen. Soms moesten we omkeren, omdat er ineens onweer aan kwam. Deze zomer kon je niet spontaan op pad gaan.

Want dat is nou eigenlijk juist het heerlijke van de zomer: dat alles zoveel makkelijker en meer ontspannen is. De dag duurt lang en het blijft licht en warm. Je hoeft niet veel kleren aan en je hoeft niet altijd van alles mee te nemen. De was is zomaar droog en ruikt vanzelf fris. Op zomeravonden hoef ik ook niet altijd te werken en is er tijd om wat later te eten, langer te blijven zitten of nog even te gaan zwemmen in de plas vlakbij. 

Het doet me denken aan een gedicht van Bert Schierbeek, waar een mooie Plint-afbeelding bij gemaakt is, vol zorgeloze kleuren:

hoe
als je je
met zorgeloosheid
kon omringen
en dat dat
je ruimte was

Echinacea purpurea in de botanische tuin van Bern

We moeten de zorgeloosheid van de zomer missen. Maar iets ervan moeten we af en toe in ons leven ervaren. Momenten van vrijheid en ontspanning: ieder mens heeft het nodig.

In ons gezin lezen we elkaar altijd boeken voor. Met heel veel plezier hebben we sommige boeken meerdere keren voorgelezen, voor elk kind opnieuw. En de anderen luisterden vaak met enthousiasme wéér. Een van die boeken is  Ronja, de Roversdochter van Astrid Lindgren. Daarin staat een prachtige beschrijving van zorgeloos zomergevoel. Want daar in het Noorden was de winter nog heviger en dus de zomer des te kostbaarder. Ronja zegt in het boek tegen haar vriend Birk: 

“Ik zuig net zoveel zomer in me op als wilde bijen honing. Ik verzamel binnen in me een hele klomp zomer waarvan ik kan leven als het geen zomer meer is. Weet je wat er in die klomp zit? Het is de klomp van zonsopgangen en bosbessenstruiken vol rijpe bessen en de sproeten op jouw armen. En maanlicht in de avond boven de rivier en sterrenhemels en het warme bos in de middag als de stam op de stammen schijnt. En ook motregen in de avond en eekhoorntjes en vossen. Het is een klomp van alles wat met de zomer te maken heeft.”

De kunst is om dergelijke verzamelingen aan te leggen .. niet alleen in de zomer, maar ook in andere jaargetijden. De kunst is om iets van die zorgeloosheid en schoonheid te ervaren én vast te houden. Want daar kunnen we de winter mee toe.