zaterdag 27 december 2014

Geloof of gezelligheid

In mijn vak heb je dat soms: een interview. Dat is altijd leuk. Want vragen kunnen je aan het denken zetten. Journalisten stellen soms onverwachte vragen. Vrienden trouwens ook. Die vragen helpen je verder, omdat ze je dwingen over dingen na te denken. Soms vanuit een nieuw en ander perspectief.

Het leukste zijn interviews door kinderen.  Soms moet dat voor school: vragen stellen aan een dominee. Soms gaat het heel plichtmatig, maar ik merk dat kinderen vaak echt nieuwsgierig zijn en echt interesse hebben. Ik herinner mij het bezoek van een meisje van een reformatorische school die de opdracht had gekregen naar een predikant van een andere kerk te gaan. In mij had ze inderdaad de predikant van een heel andere kerk gevonden.

Op haar vragen antwoordde ik eerlijk en open. Mijn antwoorden zullen voor haar uitermate vreemd geweest zijn en in elk geval totaal anders dan de antwoorden die de predikant van haar kerk gegeven zou hebben. Ondanks dat luisterde ze geïnteresseerd en probeerde ze in eigen woorden mijn antwoorden samen te vatten, wat wonderwel lukte.  Ze nam mij serieus en oordeelde niet. Ik bewonder de openheid over de grenzen heen van wat voor haar gewoon was.

Nu zitten er twee kinderen tegenover me die mij moeten interviewen over Kerst. Hoe vier ik Kerst? Wat is de betekenis van Kerst? Ze hebben de vragen niet zelf bedacht, want ze vinden ze maar wat vreemd. De laatste vraag spant de kroon, want daarin vragen ze mij of ik Kerst vier vanwege het geloof of vanwege de gezelligheid.

Deze vraag impliceert een tegenstelling. Kan geloof dan niet gezellig zijn? Over die vraag blijf ik doordenken als de meisjes al weer weg zijn. Voor mij is Kerst een feest van verbondenheid en daardoor een gezellig feest. Want Kerst vier je samen, en dat maakt het gezellig. Kerst is voor mij ook het feest van licht in het donker. De brandende kaarsen, de kerststerren voor de ramen en de kerstboomlichtjes symboliseren dat. Al die lichtjes in het donker zijn bij uitstek gezellig.


Is Kerst dan alleen gezellig en heeft het niets met geloof te maken? Veel tradities zijn hun eigen leven gaan leiden en de oorsprong ervan is niet altijd meer duidelijk voor iedereen. Kerstbomen zijn gewoon gezellig en horen bij het jaargetijde. De vele lichtjes vertellen van ons verlangen naar licht, juist in deze donkerste tijd van het jaar.

Het Christelijke Kerstfeest is verbonden met het veel oudere midwinterfeest, het feest van het verlangen naar licht van het voorjaar, licht dat de natuur weer tot leven wekt en leven mogelijk maakt. Kerstmis is ook het feest van verlangen: naar vrede en naar liefde. In alle donker van de wereld, zoals oorlog en geweld, verlangen mensen naar lichtpuntjes. De geboorte van een kind is zo’n lichtpuntje: een teken van hoop. Een pasgeborene is nog klein en onbeduidend, maar een kind kan uitgroeien tot een bron van licht.

De geboorte van een kind is ook bij uitstek een moment waarop mensen verbondenheid ervaren. Met elkaar als familie, met verschillende generaties, maar ook de verbondenheid tussen verleden en toekomst. Bij Kerst gaat het in het bijzonder om de verbondenheid van God en mensen: Gods licht en liefde die in een mens geboren wordt. Niet alleen toen en daar, maar voor mij als iets fundamenteels: het besef dat het goddelijke licht in een mens tot uitdrukking kan komen.

Kerst: feest van geloof én feest van gezelligheid. Voor dat laatste geldt: het is een uitdaging om het niet alleen voor onszelf gezellig te maken. Laten wij ons licht laten schijnen voor wie het deze dagen niet vanzelfsprekend gezellig heeft. Die verbondenheid gaat verder dan ons eigen kringetje, want het goddelijke licht is voor iedereen.


vrijdag 19 december 2014

Een les van 150 jaar geleden

In een opwelling druk ik op de knop. Ik ben onderweg naar Zürich en ben ergens op het platteland bij Bern. Deze trein stopt op dit stationnetje op verzoek. Als ik uitstap zie ik een wachtruimte,  een plaatsnaambord en verder alleen wat boerderijen tussen de velden. De zon schijnt en ik wil even niet in een grote stad zijn met al dat lawaai en alle drukte om mij heen.

Thuis staat mijn agenda vol met afspraken, tot ver in 2015. Wij leven haast volgens een dienstregeling. Nu ik even vrij ben, kan ik zomaar ineens besluiten om uit de trein te stappen. Met mijn rolkoffer achter mij aan loop in de vrijheid in: langs maisvelden, grazende koeien en oude boerderijen loop ik op goed geluk ergens heen. Ik loop en ik kijk. Het hele landschap is een bijzonder lijnenspel van wolken, weiland, omgeploegd land en een bergketen op de achtergrond.

Ik probeer het zo te plannen dat ik over enige tijd weer bij hetzelfde  kleine stationnetje uit zal komen. Dan zie ik een wegwijzer: Museum. Midden in deze ‘middle of nowhere’ een museum? Ik loop vol verbazing de kant op die de wegwijzer aangeeft. En inderdaad: in een klein dorpje, met een paar boerderijen, is een boerenmuseum. In deze oude boerderij ga je 150 jaar terug in de tijd.

in museum Althuus, Jerisberghof in Ferenbalm (Zwitserland) 

De kamers zijn ingericht en grote poppen stellen de bewoners voor. Allemaal vertellen ze hun eigen verhaal: hun zorgen en vreugden, het werk wat ze moeten doen en wat ze fijn of moeilijk vinden. Het kleine meisje mist haar oma, het dienstmeisje droomt van een eigen boerderij, de oudste dochter van een man – maar niet van de rijke buurjongen die achter alle meisjes aanloopt.

Ik ga van kamer naar kamer en geniet van het mooie boerenaardewerk, het traditionele linnengoed en de mooie rieten manden. Alles is met de hand gemaakt en met zorg versierd. De bedden en kisten zijn met spreuken beschilderd. Het ontroert mij hoe de mensen destijds leefden met hun geloof: de spreuken getuigen van een groot vertrouwen op de nabijheid van God in hun dagelijks leven. Op de deur is in houtsnijwerk geschreven: ‘Mein Ein und Ausgang werd begleit vom dem Herr Gott in Ewigkeit’.

de linnenkast in museum Althuus

Het leven op zo’n boerderij was niet eenvoudig. Er moest hard gewerkt worden en niets ging vanzelf. Er werd vlas verbouwd, bewerkt, gesponnen en geweven. Alles werd zelfgemaakt: het linnengoed, de kleding, het brood, de kaas. De hele zomer en herfst moest er hard gewerkt worden om genoeg voorraad te hebben voor de winter. Anders zou de maand juni een hongermaand worden.

Dat ik in 2014 leef en niet 150 jaar geleden is een geluk. Wij zijn in onze tijd veel onbezorgder en we hebben meer mogelijkheden. Maar als ik daar zo zit , in die oude boerderij, denk ik dat er ook wat verloren ging. De aandacht voor de dagelijkse dingen,  de zorg aan alles besteed en die ervaring van Gods nabijheid: dat zijn de dingen die we in onze tijd vaak missen. Ik bekijk de beschilderde kannen en schalen en de grote kast, beschilderd met vogels en bloemen. Het is allemaal met liefde en aandacht gemaakt en alles is uniek: ‘handmade’ en  veelal ‘homemade’.

Mijn moderne leven geeft mij veel goeds en ik wil het niet missen. Maar iets van de geest en sfeer van deze oude boerderij wil ik graag meenemen: de aandacht en liefde voor de dagelijkse dingen. In onze drukke wegwerpmaatschappij zou dat  wel eens een hoop rust en duurzaamheid kunnen brengen. Daar worden we alleen maar beter van!

in museum Althuus
zie ook: http://www.bauernmuseum.ch/web/

zaterdag 6 december 2014

Meanderen

De rivier heeft zich tussen de heuvels door een weg gebaand en stroomt verder en verder. Langs de rivier zijn mensen gaan wonen en overal zijn stadjes en oude kastelen. Grote en kleine boten varen af en aan: enkele haast moeiteloos met de stroom mee, andere met veel inspanning tegen de stroom in. De trein meandert met de rivier mee: waar zij stroomt, is het vlak en kun je eenvoudig reizen. Zo slingeren wij, als waren ook wij de rivier, naast haar voort.


 Dit is niet de kortste route naar Zwitserland. Maar ik reis graag langs de Rijn, in het spoor van de rivier. Van stromend water gaat iets uit: rust en een gevoel van verbondenheid. De rivier verbindt de bergen, waar zijn bron is, met de zee, waar hij uit zal komen. De rivier verbindt steden en landen. In zijn eindeloze geduldige stromen verbindt de rivier ook tijd en eeuwigheid. Zou er daarom zo’n rust uitgaan van iets wat toch altijd in beweging is?


 Grote boten varen langzaam tegen de stroom in. Ze zijn zwaar beladen en gaan diep door het water. Rivieren zijn altijd een verbindingsweg geweest tussen landen en steden. Hanzesteden liggen aan de IJssel, verbonden door het water dat de handel mogelijk maakte. Hier staan grote kastelen trots in het water of boven op de heuvels. Tegen de hellingen de verkleurende wijnranken. In deze stadjes wordt wijn gemaakt en die heeft eeuwenlang via de rivier zijn weg gevonden de wereld in.


Daar zwemt een zwanenfamilie. De jongen zijn al groot, maar nog niet wit. Statig zwemmen hun ouders voorop, de pubers achter zich aan. Niet alleen voor mensen is de rivier een levensader: ook voor watervogels en andere dieren is het de bron van leven.

De rivier spreekt van zijn bron, hoog in de bergen, waar kleine springerige beekjes het allereerste begin vormen van dit brede water. Daar tussen grote rotsen en kleine bloemetjes begon dit brede water. Op zijn tocht naar beneden komen er steeds meer stroompjes bij en raast de beek met veel lawaai de helling af. Hij springt van rotsen, laat zich meterslang naar beneden vallen, komt ineens tot rust in een diepblauw bergmeer, maar moet dan weer verder,    verder en verder omlaag.

Hier is de rivier breed en sterk. Onafgebroken stroomt het brede water in de richting van de zee. Een vriendin van mij schreef daar eens een gedicht over:

    Wat ik een goed leven vind:
            leven als een rivier
            die begint hoog in de witte bergen
            en snel stroomt,
            langzaam stroomt.
            soms stil lijkt te staan,
            buiten zijn oevers treedt,
            breder wordt,
            zich door rotskloven wringt,
            zand wegsleept,
            het land waar het door stroomt
            tot leven brengt
            en tenslotte uitkomt
            in de eindeloze zee ….      
                       
Zo meander ik met de rivier mee en besef dat ook mijn leven stroomt. Ik hoop maar dat mijn leven ook een bron van vreugde en kracht mag zijn, net als dit brede water van de Rijn.






vrijdag 28 november 2014

Een blik op de achterkant

Reizen met de trein geeft een andere blik op de wereld. Want met de trein rijd je vaak langs de achterkant van de dingen. Voor in de straat zijn de huizen keurig in het gelid, alles netjes en bedoeld om een goede indruk te maken. Maar aan de achterkant is er veel meer te zien: daar geven de mensen zich bloot, tonen ze hun ware zelf.

Ik rijd een hele dag met de trein langs al die achtertuinen. Ik kom langs romantische prieeltjes, achtertuinen die volledig als speelplaats ingericht zijn of waar de vuilnis kniehoog ligt. Er zijn tuinen vol met vetbollen voor de vogels, tuinen vol rondslingerende fietsen en speelgoed of juist pijnlijk keurige waar ieder grassprietje in de juiste richting wijst en waar elk herfstblad  meteen wordt opgeraapt.

Met balkons is het net zo: soms vol was of vuilniszakken, soms vol prullaria en tierlantijnen of juist met grote plantenbakken en zelfs bomen. Kattentrapjes leiden omhoog en de kerstverlichting hoeft alleen nog maar in het stopcontact.

De trein raast ook langs volkstuintjes. Zelfs het kleinste stukje grond naast de rails wordt zo nuttig gemaakt. Sommigen maken er een degelijke groentetuin van: de boerenkool staat te wachten op de vorst en zijn beurt om in een pan te verdwijnen.
Anderen maken er een romantisch prieeltje van met witte stoeltjes en vol met beeldjes en vogelhuisjes. Ik zie zelfs een volkstuin met  een crucifix en Mariabeeld, omgeven door groene buxushaagjes en met de laatste bloeiende dahlia’s.

Het bevalt mij: die veelkleurigheid, die verscheidenheid. Het toont hoe verschillend mensen zijn en hoe ieder op haar of zijn eigen wijze leeft en van zijn (volks)tuin een eigen thuis maakt.

Als je door een straat loopt, zie je de voordeur, de voorgevel. Dat is vaak een façade, een  masker en vertelt maar weinig over de mensen die daar wonen. Aan de achterkant: daar zie je wat mensen belangrijk vinden en hoe ze zijn. Daar zie je het ware leven.

Terwijl ik weer langs een heleboel achtertuinen rijd, realiseer ik met dat we vaak over mensen oordelen n.a.v. de voorgevel en de voordeur. En naar uiterlijk, baan en adres …. maar achter die façade van wat mensen willen laten zien, gaat soms iets heel anders schuil. Vaak iets veel creatievers en leukers dan je verwacht. Bij de voordeur zijn mensen doorsnee, maar bij de achterdeur zijn ze veel unieker dan je denkt.

In mijn beroep kom ik bij veel mensen thuis. Als ik aanbel weet ik niets van hen. Maar ze geven mij een blik achter die façade: op hun talenten, hun hobby’s, hun geschiedenis, hun vreugden en verdriet. Vaak is dat heel verrassend en veel kleurrijker dan je denkt. Het is goed om niet over elkaar te oordelen voordat je weet wat en wie er werkelijk achter een voordeur schuilgaat.

Mijn trein raast weer langs volkstuintjes. Een opa en kleinkind zwaaien. De afrikaantjes in hun tuintje bloeien uitbundig.


vrijdag 21 november 2014

Huis van bezinning

De spreker van de avond is nog bij zijn inleidende zinnen, maar ik zit op het puntje van mijn stoel. Wat zegt hij nou? Hij legt even het verschil uit tussen religie en filosofie. Religie, zegt hij, geeft antwoorden, filosofie stelt vragen en daar moet je zelf op zoek naar de antwoorden. Dat de kerken sluiten, is in zijn opinie een uitdaging om zélf te gaan denken. Het is duidelijk: dit is een filosoof.

Ik schrik er wat van dat mensen altijd weer dat beeld van religie hebben: dat mensen die geloven niet zelf denken, dat geloven betekent dat je in een bepaalde leer en in dogma’s gelooft. Nu is religie een heel breed begrip, en er zijn allerlei verschillende godsdiensten en richtingen. Maar hier, notabene in de kerk waar hij deze lezing geeft (de Bleek in Almelo)  is religie juist zoeken en daar komt heel veel eigen denken bij te pas. Want al sta je in een bepaalde traditie, je wordt in deze tijd en in deze maatschappij (en ook in deze kerk) uitgedaagd om je eigen antwoorden te vinden op de vragen die het leven stelt.

Alles in onze maatschappij is in beweging. In onze tijd verandert veel en snel. Wie nu een jaar of 70 is, is in een heel andere tijd geboren, met andere gebruiken, normen, andere dagelijkse dingen en een andere cultuur. Toen stonden veel dingen nog vast, de wereld was niet zo groot en complex. Je ouders, de meester en de notabelen gaven de antwoorden. En zo gaf ook de dominee antwoorden.

In onze tijd leren we kinderen zelfstandig werken, zelf antwoorden zoeken op hun vragen. We nemen niet meer klakkeloos aan wat de juf, de dokter of de dominee zegt. En dat is maar goed ook. Want iedereen heeft zelf hersens om mee te denken.

Er zijn vast kerken waarin antwoorden gegeven worden. Maar er zijn er ook, waar vragen gesteld worden. Waar mensen daarover met elkaar in gesprek gaan en waar mensen hun eigen antwoorden zoeken. Niet alle vragen hebben een antwoord. Het is, om met Huub Oosterhuis te spreken: zien, soms even. Maar misschien zijn niet de antwoorden, maar is juist de zoektocht dat waar je het meest van leert.



Voor mij zijn juist kerken de plekken waar vragen gesteld kunnen worden, waar wordt nagedacht over het leven, geluk, onrecht, zin en onzin van het leven. Daar is ruimte voor bezinning, voor die zoektocht naar antwoorden op levensvragen. Dat kerken sluiten, zou wel eens kunnen betekenen dat mensen hun zoektocht staken. Want in je eentje zoeken, dat valt niet mee. En in onze drukke tijd, waarin zoveel dingen onze aandacht vragen, blijft bezinnen en vragen stellen er vaak bij.

Zouden filosofie en religie niet veel meer gemeen hebben dan de spreker denkt? Zouden we samen niet meer antwoorden kunnen vinden dan alleen? Laten we de kerken nog maar even open houden  en samen op zoek gaan naar antwoorden. Wie durft?